18470 |
hiel [wld ii.10, p. 7] |
vers:
vars (Q001p Zonhoven)
|
Het achterste gedeelte van de voet? (hiel?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
30917 |
hielpand |
kwartier:
kwartier (Q001p Zonhoven)
|
Het gedeelte van het boventuig dat de achterkant van de voet, het achterste deel van de zijkant van de voet en de bovenkant van de wreef bedekt. Zie afb. 18. [N 60, 17; N 60, 28]
II-10
|
18437 |
hielpand [wld ii.10, p. 24] |
kwartier:
kwartier (Q001p Zonhoven),
Schacht.
kwartier (Q001p Zonhoven)
|
Hoe noemt u het gedeelte van de schoen dat afgebeeld is op tek. 17? (hiel) [N 60 (1973)] || Kent u het woord kwartier? Hoe spreekt u het uit? Welk gedeelte van het bovenleer wordt hier precies mee bedoeld? [N 60 (1973)]
III-1-3
|
18344 |
hielstuk van een schoen |
contrefort (fr.):
contrefort (Q001p Zonhoven)
|
Een stijf stuk leer tot meerdere stevigheid in de schacht aan de hielkant tussen leer en voering vastgekleefd (contrefort, hielstijf, bezetsel?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
23901 |
hiernamaals |
hierboven:
hei boven (Q001p Zonhoven)
|
Het hiernamaals, het namaals, het leven na dit leven. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20329 |
hij aardt naar zijn vader |
hij aardt naar zijn pa:
hië aoërt nòòë zenne paa (Q001p Zonhoven),
hij aardt naar zijn vader:
hie a͂a͂rt noe ze vawedər (Q001p Zonhoven),
hij heeft de aard naar zijn pa:
hië hit (d)en ao.rt nòòë zenne paa (Q001p Zonhoven),
hij heeft een aardje naar zijn vaartje:
hië hit ’n aoërke nòòë ze vaoërke (Q001p Zonhoven),
op zijn pa trekken:
óp zenne paa trèkke (Q001p Zonhoven)
|
de aard van zijn vader hebben || een aardje naar zijn vaardje hebben || naar zijn vader aarden || naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [ZND 19 (1936)] || op zijn vader lijken
III-2-2
|
18012 |
hijgen |
gijgen:
gɛygən (Q001p Zonhoven),
kuimen:
kø̜u̯mǝn (Q001p Zonhoven),
snakken:
zə snappən noa dən oajəm (Q001p Zonhoven)
|
[JG 1a, 1b]hijgen (naar adem) [ZND 01 (1922)] || zij hijgen (naar adem) [ZND 01u (1924)]
I-11, III-1-2
|
20481 |
hijgen naar adem, reutelen |
reutelen:
reutelen (Q001p Zonhoven),
røtɛlɛ (Q001p Zonhoven)
|
hijgen naar adem, gezegd van een stervende [reutelen] [N 86 (1981)] || Hoe zegt men van een stervende, die naar adem hijgt of reutelt? [ZND 41 (1943)]
III-2-2
|
18029 |
hik |
hik:
hik (Q001p Zonhoven)
|
Hik (hikkepik, nikkop, nik). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
21462 |
hinderen |
tegenhouden:
tègənhaəgən (Q001p Zonhoven)
|
Hinderen. [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|