e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hiel [wld ii.10, p. 7] vers: vars (Zonhoven) Het achterste gedeelte van de voet? (hiel?) [N 60 (1973)] III-1-3
hielpand kwartier: kwartier (Zonhoven) Het gedeelte van het boventuig dat de achterkant van de voet, het achterste deel van de zijkant van de voet en de bovenkant van de wreef bedekt. Zie afb. 18. [N 60, 17; N 60, 28] II-10
hielpand [wld ii.10, p. 24] kwartier: kwartier (Zonhoven), Schacht.  kwartier (Zonhoven) Hoe noemt u het gedeelte van de schoen dat afgebeeld is op tek. 17? (hiel) [N 60 (1973)] || Kent u het woord kwartier? Hoe spreekt u het uit? Welk gedeelte van het bovenleer wordt hier precies mee bedoeld? [N 60 (1973)] III-1-3
hielstuk van een schoen contrefort (fr.): contrefort (Zonhoven) Een stijf stuk leer tot meerdere stevigheid in de schacht aan de hielkant tussen leer en voering vastgekleefd (contrefort, hielstijf, bezetsel?) [N 60 (1973)] III-1-3
hiernamaals hierboven: hei boven (Zonhoven) Het hiernamaals, het namaals, het leven na dit leven. [N 96D (1989)] III-3-3
hij aardt naar zijn vader hij aardt naar zijn pa: hië aoërt nòòë zenne paa (Zonhoven), hij aardt naar zijn vader: hie a͂a͂rt noe ze vawedər (Zonhoven), hij heeft de aard naar zijn pa: hië hit (d)en ao.rt nòòë zenne paa (Zonhoven), hij heeft een aardje naar zijn vaartje: hië hit ’n aoërke nòòë ze vaoërke (Zonhoven), op zijn pa trekken: óp zenne paa trèkke (Zonhoven) de aard van zijn vader hebben || een aardje naar zijn vaardje hebben || naar zijn vader aarden || naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [ZND 19 (1936)] || op zijn vader lijken III-2-2
hijgen gijgen: gɛygən (Zonhoven), kuimen: kø̜u̯mǝn (Zonhoven), snakken: zə snappən noa dən oajəm (Zonhoven) [JG 1a, 1b]hijgen (naar adem) [ZND 01 (1922)] || zij hijgen (naar adem) [ZND 01u (1924)] I-11, III-1-2
hijgen naar adem, reutelen reutelen: reutelen (Zonhoven), røtɛlɛ (Zonhoven) hijgen naar adem, gezegd van een stervende [reutelen] [N 86 (1981)] || Hoe zegt men van een stervende, die naar adem hijgt of reutelt? [ZND 41 (1943)] III-2-2
hik hik: hik (Zonhoven) Hik (hikkepik, nikkop, nik). [N 109 (2001)] III-1-2
hinderen tegenhouden: tègənhaəgən (Zonhoven) Hinderen. [ZND 01 (1922)] III-3-1