24344 |
hoofdluis |
luis:
lōͅəs (Q001p Zonhoven)
|
luis
III-4-2
|
18059 |
hoofdpijn |
koppijn:
keͅpen (Q001p Zonhoven),
koppijen (Q001p Zonhoven),
koͅpäin (Q001p Zonhoven)
|
ik heb hoofdpijn [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
32658 |
hoofdplaat |
schuurplaat:
sxūǝrplǫǝt (Q001p Zonhoven)
|
De hoofd- of zijplaat, ook wel tegenzool of grondweerplaat genoemd, is een terzijde van de ploegzool aangebrachte ijzeren plaat, die niet alleen als versterking van de ploegzool dient, maar ook en vooral de wand van de voor moet glad strijken om te verhinderen dat deze afbrokkelt en er aarde in de ruimte van het ploeglichaam valt. Soms stond deze plaat van boven in verbinding met de ploegboom. Sommige van de onderstaande termen worden ook in het lemma PLOEGBOOMBESLAG aangetroffen. Ze lijken vooral op de versterking van de poegzool te wijzen.
I-1
|
33932 |
hoofdstel |
kopstuk:
kǫpstø̜k (Q001p Zonhoven)
|
Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.]
I-10
|
23248 |
hoog tijd |
hoog tijd:
hoegtijd (Q001p Zonhoven),
hūg tēͅət (Q001p Zonhoven),
hūx tējət (Q001p Zonhoven),
täs hūxtäit (Q001p Zonhoven)
|
Het is hoogtijd (dat we gaan). [ZND 27 (1938)]
III-3-3
|
23210 |
hoogdag |
hoogdag:
doa zijn vier hoegdaog (Q001p Zonhoven),
doə zäin vijər hūchda͂ch (Q001p Zonhoven),
hoegdaog (Q001p Zonhoven),
hoogtijd:
dŏ zēͅen vir hychtijen (Q001p Zonhoven),
duoͅ ze vīr hūchtej (Q001p Zonhoven),
duoͅ ze vīr hūchtejə (Q001p Zonhoven)
|
Een hoge kerkelijke feestdag [hoogdag, hoogtijd]. [N 96C (1989)] || Zeg in dialect: Er zijn vier hoogdagen (grote feestdagen). [ZND 27 (1938)]
III-3-3
|
23277 |
hoogmis |
hoge mis:
də hugə məs (Q001p Zonhoven),
hoegemøs (Q001p Zonhoven),
hoogmis:
de hoegmus (Q001p Zonhoven),
hoegmés (Q001p Zonhoven),
accent circonfl. op eerstvolgende klinkerteken
də huchm^ös (Q001p Zonhoven)
|
De hoogmis [hoeëmès, hoegmès, hómmes?]. [N 96B (1989)] || Hoe heet de gezongen mis van de zondag? [ZND 38 (1942)] || hoogmis [RND]
III-3-3
|
26374 |
hoogsel |
hoogsel:
hȳxsǝl (Q001p Zonhoven),
hoogsels:
hyxsǝls (Q001p Zonhoven),
hoogseltje:
hysǝlkǝ (Q001p Zonhoven),
(mv)
hȳxsǝlkǝs (Q001p Zonhoven),
opzetsel:
(mv)
op˱zɛtsǝls (Q001p Zonhoven)
|
Rechtopstaande plank die op de zijwand bevestigd wordt om deze zijwand hoger te maken en zo de laadruimte te vergroten. Het woordtype steekhoogsel duidt een plank aan die boven op de zijleest gezet wordt als extra verhoging. [N 17, 34 + 40 + add; N 18, 99; N G, 60g; JG 1a; JG 1b; JG 2b; A 26, 1 + add, monogr.]
I-13
|
33648 |
hoogte in een akker |
horst:
hǫrt (Q001p Zonhoven)
|
Verhoging in een akker of hoger gelegen stuk grond. [N 11, 3b; N 11A, 130a; monogr.]
I-8
|
23209 |
hoogtijd |
hoogtijd:
hyichtɛj (Q001p Zonhoven)
|
Hoogtijd. [ZND 01 (1922)]
III-3-3
|