e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoofdluis luis: lōͅəs (Zonhoven) luis III-4-2
hoofdpijn koppijn: keͅpen (Zonhoven), koppijen (Zonhoven), koͅpäin (Zonhoven) ik heb hoofdpijn [ZND 34 (1940)] III-1-2
hoofdplaat schuurplaat: sxūǝrplǫǝt (Zonhoven) De hoofd- of zijplaat, ook wel tegenzool of grondweerplaat genoemd, is een terzijde van de ploegzool aangebrachte ijzeren plaat, die niet alleen als versterking van de ploegzool dient, maar ook en vooral de wand van de voor moet glad strijken om te verhinderen dat deze afbrokkelt en er aarde in de ruimte van het ploeglichaam valt. Soms stond deze plaat van boven in verbinding met de ploegboom. Sommige van de onderstaande termen worden ook in het lemma PLOEGBOOMBESLAG aangetroffen. Ze lijken vooral op de versterking van de poegzool te wijzen. I-1
hoofdstel kopstuk: kǫpstø̜k (Zonhoven) Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.] I-10
hoog tijd hoog tijd: hoegtijd (Zonhoven), hūg tēͅət (Zonhoven), hūx tējət (Zonhoven), täs hūxtäit (Zonhoven) Het is hoogtijd (dat we gaan). [ZND 27 (1938)] III-3-3
hoogdag hoogdag: doa zijn vier hoegdaog (Zonhoven), doə zäin vijər hūchda͂ch (Zonhoven), hoegdaog (Zonhoven), hoogtijd: dŏ zēͅen vir hychtijen (Zonhoven), duoͅ ze vīr hūchtej (Zonhoven), duoͅ ze vīr hūchtejə (Zonhoven) Een hoge kerkelijke feestdag [hoogdag, hoogtijd]. [N 96C (1989)] || Zeg in dialect: Er zijn vier hoogdagen (grote feestdagen). [ZND 27 (1938)] III-3-3
hoogmis hoge mis: də hugə məs (Zonhoven), hoegemøs (Zonhoven), hoogmis: de hoegmus (Zonhoven), hoegmés (Zonhoven), accent circonfl. op eerstvolgende klinkerteken  də huchm^ös (Zonhoven) De hoogmis [hoeëmès, hoegmès, hómmes?]. [N 96B (1989)] || Hoe heet de gezongen mis van de zondag? [ZND 38 (1942)] || hoogmis [RND] III-3-3
hoogsel hoogsel: hȳxsǝl (Zonhoven), hoogsels: hyxsǝls (Zonhoven), hoogseltje: hysǝlkǝ (Zonhoven), (mv)  hȳxsǝlkǝs (Zonhoven), opzetsel: (mv)  op˱zɛtsǝls (Zonhoven) Rechtopstaande plank die op de zijwand bevestigd wordt om deze zijwand hoger te maken en zo de laadruimte te vergroten. Het woordtype steekhoogsel duidt een plank aan die boven op de zijleest gezet wordt als extra verhoging. [N 17, 34 + 40 + add; N 18, 99; N G, 60g; JG 1a; JG 1b; JG 2b; A 26, 1 + add, monogr.] I-13
hoogte in een akker horst: hǫrt (Zonhoven) Verhoging in een akker of hoger gelegen stuk grond. [N 11, 3b; N 11A, 130a; monogr.] I-8
hoogtijd hoogtijd: hyichtɛj (Zonhoven) Hoogtijd. [ZND 01 (1922)] III-3-3