27660 |
iemand genezen of gezond verklaren |
terug gaan werken:
tǝrøx gǭn wørkǝ (Q001p Zonhoven
[(Zwartberg)]
[Domaniale])
|
De bedrijfsarts bepaalde wanneer een mijnwerker weer kon beginnen met werken. De mijnwerker werd dan genezen of gezond verklaard. [N 95, 970]
II-5
|
19296 |
iemand hinderen |
ambeteren (< fr.):
ámbətéərn (Q001p Zonhoven)
|
vervelen, lastig vallen
III-1-4
|
19295 |
iemand luidruchtig berispen |
kijven:
kijve (Q001p Zonhoven)
|
kijven
III-1-4
|
27589 |
iemand ontslaan |
(iemand) afdanken:
āfdaŋkǝ (Q001p Zonhoven
[(Zwartberg)]
[Eisden, Zwartberg])
|
Formaliteit waarmee de werkgever beduidt dat hij de werkovereenkomst als beēindigd beschouwt. [N 95, 998; N 95, 999; Vwo 34]
II-5
|
19291 |
iemand prijzen |
bestoefen:
cf. VD s.v. "stoefen"gew. stoffen
bestòffe (Q001p Zonhoven)
|
pochen op iets of iemand
III-1-4
|
19089 |
iemand uitschelden |
uitmaken:
ijəmant oͅwətma͂kə (Q001p Zonhoven),
ze haen nemferm autgemaekt (Q001p Zonhoven),
uitschijten:
inen otschūatə (Q001p Zonhoven),
oͅwətschejətn (Q001p Zonhoven),
ze haennem ferm autgeseheten (Q001p Zonhoven),
verzetten:
ijəmant fərzejətn (Q001p Zonhoven)
|
Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)]
III-1-4
|
20444 |
iemands overlijden aanzeggen |
iemand zijn dood aanzeggen:
īē.ëmant zennen doet aa.ë(n)zègge (Q001p Zonhoven),
ter lijk bidden:
ter lèè.k biën (Q001p Zonhoven),
znd 32, 71;
tər léék biën (Q001p Zonhoven),
ter lijk gaan:
ter lijk gaan (Q001p Zonhoven)
|
aanzeggen || buren en kennissen op iemands begrafenis uitnodigen [bidden, in de rouw verzoeken] [N 87 (1981)] || de buren en kennissen op iemands begrafenis uitnodigen [ZND 32 (1939)] || iemand zijn dood aanzeggen
III-2-2
|
24635 |
iep |
olm:
ó.llem (Q001p Zonhoven)
|
olm
III-4-3
|
21563 |
ijken |
pegelen:
de gerwichten pegelen (Q001p Zonhoven),
də gəwetə pēgəln (Q001p Zonhoven),
pegelen (Q001p Zonhoven)
|
De gewichten ijken"(de gewichten van de winkeliers nazien of ze nog juist zijn). [ZND 36 (1941)] || gewicht nakijken om vast te stellen of ze het juiste gewicht hebben en, indien nodig, ze het juiste gewicht geven [ijken, ijkenen, pegelen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17995 |
ijlen |
ijlen:
ijlen (Q001p Zonhoven)
|
Ijlen: door koorts verward, onsamenhangend spreken (ijlen, bazelen, raaskallen, baageren, dolen). [N 107 (2001)]
III-1-2
|