e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kelder keller: kalər (Zonhoven, ... ), kāller (Zonhoven), Hië hit wao.ëter è zenne kaller: hij heeft water in zijn kelder.d.i. zijn broekspijpen zijn te kort  kaller (Zonhoven) kelder [RND], [ZND 36 (1941)] III-2-1
keldergat kellerkot: kallerkoo.ët (Zonhoven) keldergat III-2-1
kelk kelk: kelk (Zonhoven, ... ), kellek (Zonhoven) De heilige vaten, het liturgisch vaatwerk [kelken, cibories, monstrans]. [N 96A (1989)] || De kelk, de misbeker [kelk, kelch, mèskelk?]. [N 96B (1989)] III-3-3
kelkdoekje kelkdoekje: kelkdaukske (Zonhoven), kelkdukske (Zonhoven) Het kelkdoekje [kelkduukske, -deukske, kelchduchsje?]. [N 96B (1989)] III-3-3
kelklepeltje lepeltje: lepelke (Zonhoven, ... ) Het kelklepeltje. [N 96B (1989)] III-3-3
kennen kennen: kènn (Zonhoven), kènne (Zonhoven) kennen III-1-4
kerel gast: ne roowe gast (Zonhoven), kadee: daz ne roowe kedeej (Zonhoven), kadē (Zonhoven), kadɛ.i (Zonhoven), kerel: kial (Zonhoven, ... ), kja:l (Zonhoven), kɛjal (Zonhoven) dat is een ruwe kerel [ZND 42 (1943)] || Een sterke kerel [ZND 27 (1938)] || kerel [RND], [ZND 01 (1922)] III-3-1
keren draaien: drē̜n (Zonhoven), dręn (Zonhoven), omdraaien: ømdrɛ̄n (Zonhoven), ømdrɛ̄ǝ (Zonhoven), ømdrẽ̜ (Zonhoven), omslaan: ømslōǝ.n (Zonhoven), omtrekken: ømtrękǝ (Zonhoven) Als men heen en weer ploegt, moet men aan het einde van iedere voor het (de) paard(en) met de ploeg laten draaien, om langs de juist geploegde voor verder te ploegen. Bij de modernere wentelploegen wordt bij het draaien het dubbele ploeglichaam omgekeerd. Bij de oude keerploeg moest men bij het keren het riester en gewoonlijk ook het kouter omzetten. [N 11, 63; N 11A, 98f + 98g + 123c; JG 1a; div.; monogr.] || Omkeren van de stof van een oud kledingstuk, zodat het er weer fatsoenlijk uitziet. In L 27, 74 is gevraagd naar het keren van een jas. [N 59, 190b; N 62, 21a; L 27, 74; MW] I-1, II-7
kerk kerk: de kērrek (Zonhoven), de kèrk (Zonhoven), kɛrək (Zonhoven) De kerk, het kerkgebouw [kèrk, krèk, kirk, kirch]. [N 96A (1989)] || Kerk. [ZND 01 (1922)] III-3-3
kerkbank bank: n bank (Zonhoven), kerkbank: keirèkbank (Zonhoven) Één zon bank. [N 96A (1989)] III-3-3