19416 |
kookkachel, fornuis |
cuisinière (fr.):
kuzniēͅr (Q001p Zonhoven),
kwiezjenjéé.r (Q001p Zonhoven),
Fr. cuisinière
kwiezjenjéé.r (Q001p Zonhoven),
fornuis:
ferné.s (Q001p Zonhoven),
fərnēəs (Q001p Zonhoven),
komfoor:
inz. als verkorting van gaskomfoor
kómfōēër (Q001p Zonhoven)
|
(keuken)fornuis || de vierkante kookkachel, met twee of vier ovens van voren [ZND 23 (1937)] || fornuis [ZND 01 (1922)] || kookkachel
III-2-1
|
19526 |
kookpot |
kasserol:
Fr. casserole, met ingelaste t Kastrol Verklw. kestrólleke
kestról (Q001p Zonhoven),
pan:
Verklw. pénneke ¯n ee.j ènne pan doe.ën: een ei in de pan doen
pan (Q001p Zonhoven)
|
kookpan || pan
III-2-1
|
33546 |
kool, algemeen: een krop kool |
kool:
kulj (Q001p Zonhoven),
kuul (Q001p Zonhoven),
kyl (Q001p Zonhoven),
witte kool:
wetəkulj (Q001p Zonhoven)
|
kool [Goossens 1a (1955)] || krop kool [Goossens 1c (1955b)] || krop kool, volwassen koolplant [Goossens 2a (1963)]
I-7
|
27997 |
koollaag |
laag:
lōax (Q001p Zonhoven
[(Zwartberg)]
[Eisden])
|
[N 95, 186; N 95, 472; monogr.]
II-5
|
24191 |
koolmees |
ket:
parus major
kɛ̄t (Q001p Zonhoven)
|
koolmees
III-4-1
|
24192 |
koolmees, mees |
houtmusje:
hētmyškə (Q001p Zonhoven),
hoatmuuske (Q001p Zonhoven),
koolmees: kulmöske; vgl opgave uit Natura Lb, ook uit Zonhoven. Verschrijving heet > hout?
hētmyskə (Q001p Zonhoven),
keesmusje:
keesmuske (Q001p Zonhoven),
koolmusje:
koelmuske (Q001p Zonhoven),
koelməskə (Q001p Zonhoven),
mees:
mø͂ͅs (Q001p Zonhoven),
mus:
møͅs (Q001p Zonhoven)
|
koolmees [ZND 43 (1943)] || mees [ZND 01 (1922)], [ZND 31 (1939)]
III-4-1
|
28097 |
koolploeg, koolschaaf |
ploeg:
plox (Q001p Zonhoven
[(Zwartberg)]
[Domaniale])
|
Toestel voor het losmaken en laden van steenkool. De koolploeg snijdt en breekt de steenkool los en stuwt die opzij in een transporteur die onmiddellijk naast de koolploeg ligt. De transporteur dient niet alleen voor de afvoer van de kolen, maar ook als geleiding voor de koolploeg om de ploeg op zijn plaats te houden en tegen de steenkoolwand te drukken. Telkens na het voorbijgaan van de ploeg moet de transporteur weer verder naar het koolfront worden geschoven. Daartoe dienen persluchtcylinders, die om de vijf a zes meter aan de transporteur zijn bevestigd en achtereenvolgens worden bediend. De "PF 0" die men in de mijnen van Winterslag en Waterschei gebruikt, is volgens de invuller uit Q 3 een "Schnellhobel" met een snelle kettingtransporteur; de "PF I" en "PF II" daarentegen zijn langzamere typen met een brede kettingtransporteur. "PF" is een afkorting voor Panzerförderer. [N 95, 597; N 95, 599; monogr.; Vwo 379; Vwo 673; Vwo 718]
II-5
|
28098 |
koolploegmotor |
moteur:
motø̄r (Q001p Zonhoven
[(Zwartberg)]
[Winterslag, Waterschei])
|
De motor van de schaafploeg. De opgave "to-ramul" uit Q 35 verwijst naar een speciale manier van aandrijving van de schaafploeg. Daarbij brengt een elektromotor via een vloeistofkoppeling en tandwielkast de ramulkast in beweging, die op haar beurt, na bekrachtiging door lucht, voor de schaafkettingaandrijving zorgt. Met deze uitvoering kan de schaafsnelheid onafhankelijk van de transporteur worden geregeld (MBK III pag. 33). [N 95, 605a]
II-5
|
21016 |
koolraap |
raap:
WLD
roapen (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven,
Q001p Zonhoven,
Q001p Zonhoven),
raapkool:
ròòëpkuul (Q001p Zonhoven),
sloorbiet:
Kil. sloore, sloor-kole, brassica; S. sloorkolen, W.N.T. sloor II
slōēërbiet (Q001p Zonhoven)
|
De koolsoort die aan de stronk vlak boven de grond ronde raapvormigeknollen heeft die eetbaar zijn (raapkool, koolrabie, koolraap, bagger, knolraap). [N 82 (1981)] || Koolraap; de dikke vlezige wortel (onder de grond) van de plant met dezelfde naam die als groente of als veevoer wordt gebruikt (koolraap, raapkool, knolraap). [N 82 (1981)] || raapkool
I-7
|
33233 |
koolraap (ondergronds) |
raapkolen:
rōǝpkȳl (Q001p Zonhoven),
sloorbieten:
slūrbītǝ (Q001p Zonhoven)
|
Brassica napus L. subsp. rapifera. Bedoeld is hier de gekweekte knol van de plant met de naam koolzaad. De plant heeft gele bloemen; het vlees van de knol is oranjekleurig; bij sommige variëteiten ook wit. Koolraap stelt minder eisen aan de grond dan bieten. De verbouw is vrij algemeen in Limburg verspreid. De knollen worden vooral als veevoeder gebruikt en dan ingekuild; soms ook werden ze als groente gegeten. Er zijn twee soorten teelt: -onder de grond (hier behandeld); ook wel gewestelijk raapkool of knolraap genoemd of kortweg knol; -boven de grond; ook wel koolraap-boven-de-grond, glaskoolraap of koolrabi genoemd. Vaak is een meervoudsvorm opgegeven naast of in plaats van het enkelvoud; dit is steeds in het lemma aangegeven. Op grond van de laatste medeklinker in deze meervoudsvormen kan als slotmedeklinker van de enkelvoudsvormen eerder een verstemloosde -b dan een -p worden aangehouden. Op een enkel duidelijk tegenvoorbeeld na (meervoud koolrapen) is hier dan ook de spelling -raab aangehouden, in overeenstemming met de spelling -reub. Wanneer is opgegeven dat het woordaccent op de tweede lettergreep ligt is ook dat in het lemma vermeld. Vergelijk ook het lemma Koolzaad. [N 12, 39; N 12A, 3a; JG 1a, 1b, 2c; L 6, 36; monogr.; add. uit N 7, 1b]
I-5
|