18019 |
kuchen |
kuchen:
køchə (Q001p Zonhoven),
kəchṇ (Q001p Zonhoven),
kuimen:
køimə (Q001p Zonhoven)
|
kuchen [ZND 01 (1922)] || zachtjes hoesten, kuchen [ZND 29 (1938)]
III-1-2
|
34382 |
kudde schapen |
kud:
kø̜t (Q001p Zonhoven),
kudde:
kø̜dǝ (Q001p Zonhoven)
|
[JG 1a, 1b, 2c; L 6, 25b; A 4, 18; L 20, 18; monogr.]
I-12
|
34299 |
kudde volwassen varkens |
bende:
bęn (Q001p Zonhoven),
kudde:
køt (Q001p Zonhoven),
troep:
trop (Q001p Zonhoven)
|
In dit lemma zijn de benamingen voor "kudde dieren" in het algemeen en "kudde varkens" in het bijzonder opgenomen. Zowel in de "Amsterdamse" als "Leuvense" vragenlijsten was gevraagd naar "kudde dieren". Dieren konden varkens, schapen, koeien, ganzen zijn. De antwoorden die betrekking hadden op specifiek "kudde schapen", "kudde ganzen" zijn bij het hoofdstuk schapen, ganzen ondergebracht. [N 76, 2; A 4, 18; L 4, 18; L 20, 18; monogr.]
I-12
|
34383 |
kuddeschaap |
kudschaap:
kø̜tšxō.ǝp (Q001p Zonhoven)
|
Schaap dat in een kudde thuishoort. [JG 1a]
I-12
|
17582 |
kuif |
kuifje:
kuifke (Q001p Zonhoven)
|
kuif: de opstaande vederbos boven op de kop van een vogel (kuif, rap, tuil) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
34475 |
kuiken |
hen:
hen (Q001p Zonhoven),
kuiken:
kø̜̄kǝ (Q001p Zonhoven),
sjiepje:
tšipkǝ (Q001p Zonhoven)
|
Jong van een kip. [A 6, 1d; Wi 4; RND 1; L 6, 20a; L 42, 32; JG 1a, 1b, 2c; S 14; Gwn 5, 15; Vld.; monogr.]
I-12
|
33703 |
kuil |
kuil:
kǫi̯l (Q001p Zonhoven),
kǫl (Q001p Zonhoven)
|
Een kuil, gat in de grond. [L 29, 12a; L 1a-m; monogr.]
I-8
|
33177 |
kuiltje |
koot:
kūǝ.t (Q001p Zonhoven)
|
Het gat dat men hetzij met de schop, hetzij met de pootkruk in de grond maakt om daarin een pootaardappel te doen. Zie ook de opgaven bij het lemma Met De Schop Poten, Kuiltjes Maken. [JG 1a; add. uit N 12, 15]
I-5
|
17606 |
kuiltje (in de kin / wangen) |
kotje:
k"t`ṇ en ə ken (Q001p Zonhoven),
kuiltje:
kuiltje (Q001p Zonhoven),
kølkə änə ken (Q001p Zonhoven)
|
een kuiltje in de kin [ZND 29 (1938)] || Kuiltje in de wang: een kuiltje in de wang, bijv. als men lacht (kuilke, kuiltje, putje). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
32341 |
kuip |
kuip:
kōp (Q001p Zonhoven)
|
In het algemeen een wijd vat, meestal van hout, van boven open en daar ook iets wijder dan aan de onderzijde. [N E, L; S 19; L 1a-m; L 17, 18a; monogr.]
II-12
|