e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kuchen kuchen: køchə (Zonhoven), kəchṇ (Zonhoven), kuimen: køimə (Zonhoven) kuchen [ZND 01 (1922)] || zachtjes hoesten, kuchen [ZND 29 (1938)] III-1-2
kudde schapen kud: kø̜t (Zonhoven), kudde: kø̜dǝ (Zonhoven) [JG 1a, 1b, 2c; L 6, 25b; A 4, 18; L 20, 18; monogr.] I-12
kudde volwassen varkens bende: bęn (Zonhoven), kudde: køt (Zonhoven), troep: trop (Zonhoven) In dit lemma zijn de benamingen voor "kudde dieren" in het algemeen en "kudde varkens" in het bijzonder opgenomen. Zowel in de "Amsterdamse" als "Leuvense" vragenlijsten was gevraagd naar "kudde dieren". Dieren konden varkens, schapen, koeien, ganzen zijn. De antwoorden die betrekking hadden op specifiek "kudde schapen", "kudde ganzen" zijn bij het hoofdstuk schapen, ganzen ondergebracht. [N 76, 2; A 4, 18; L 4, 18; L 20, 18; monogr.] I-12
kuddeschaap kudschaap: kø̜tšxō.ǝp (Zonhoven) Schaap dat in een kudde thuishoort. [JG 1a] I-12
kuif kuifje: kuifke (Zonhoven) kuif: de opstaande vederbos boven op de kop van een vogel (kuif, rap, tuil) [N 83 (1981)] III-4-1
kuiken hen: hen (Zonhoven), kuiken: kø̜̄kǝ (Zonhoven), sjiepje: tšipkǝ (Zonhoven) Jong van een kip. [A 6, 1d; Wi 4; RND 1; L 6, 20a; L 42, 32; JG 1a, 1b, 2c; S 14; Gwn 5, 15; Vld.; monogr.] I-12
kuil kuil: kǫi̯l (Zonhoven), kǫl (Zonhoven) Een kuil, gat in de grond. [L 29, 12a; L 1a-m; monogr.] I-8
kuiltje koot: kūǝ.t (Zonhoven) Het gat dat men hetzij met de schop, hetzij met de pootkruk in de grond maakt om daarin een pootaardappel te doen. Zie ook de opgaven bij het lemma Met De Schop Poten, Kuiltjes Maken. [JG 1a; add. uit N 12, 15] I-5
kuiltje (in de kin / wangen) kotje: k"t`ṇ en ə ken (Zonhoven), kuiltje: kuiltje (Zonhoven), kølkə änə ken (Zonhoven) een kuiltje in de kin [ZND 29 (1938)] || Kuiltje in de wang: een kuiltje in de wang, bijv. als men lacht (kuilke, kuiltje, putje). [N 106 (2001)] III-1-1
kuip kuip: kōp (Zonhoven) In het algemeen een wijd vat, meestal van hout, van boven open en daar ook iets wijder dan aan de onderzijde. [N E, L; S 19; L 1a-m; L 17, 18a; monogr.] II-12