23252 |
luiden voor de mis |
luiden:
luien (Q001p Zonhoven),
t luit al (Q001p Zonhoven)
|
De klok luiden vóór de aanvang van de doordeweekse mis(sen). [N 96A (1989)] || Het luiden van de klokken op zondag een half uur en/of een kwartier vóór de aanvang van de vroegmis, de hoogmis, het lof of de vespers. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23474 |
luiden voor een begrafenis |
voor een begrafenis luiden:
t luidt vur een begroafenis (Q001p Zonhoven)
|
Het luiden bij de begrafenis [t loet tsóm jraaf?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20478 |
luier |
doek:
dok (Q001p Zonhoven),
dòk (Q001p Zonhoven),
luier:
luier (Q001p Zonhoven),
pisdoek:
pisdòk (Q001p Zonhoven),
windel:
wéjnəl (Q001p Zonhoven)
|
luier || luier (kinderdoek) [ZND 01u (1924)] || luiers; het kind wordt in de luiers gedaan [ZND 01u (1924)]
III-2-2
|
18919 |
luieren |
luieriken:
leu.rike (Q001p Zonhoven)
|
luieriken, luieren
III-1-4
|
20281 |
luiermand |
kindskorf:
kenjskərəf (Q001p Zonhoven),
kèn’sjkö.rref (Q001p Zonhoven)
|
kindskorf, luiermand || korf of mand waarin de doeken of luiers van de kleine kinderen wordt bewaard? [ZND 37 (1941)]
III-2-2
|
19029 |
luilak |
lui beest:
leu bīēëst (Q001p Zonhoven),
lui varken:
ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)
lø veͅrəkə (Q001p Zonhoven),
luie lots:
leu lóts (Q001p Zonhoven),
luierik:
leu.rik (Q001p Zonhoven),
léúrik (Q001p Zonhoven),
ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)
lø̄rek (Q001p Zonhoven),
løͅərək (Q001p Zonhoven),
luiwammes:
leu.wammes (Q001p Zonhoven),
onnutterik:
ónnötterik (Q001p Zonhoven)
|
luiaard || luie vrouw || luierik || luierik, luiaard || luilak [ZND 01 (1922)] || luiwammes
III-1-4
|
23452 |
luiportaal |
klokkenhuis:
klokkenhouës (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven)
|
De ruimte onder een naast de kerk staande toren. [N 96A (1989)] || Het luiportaal, vertrek of ruimte onder de toren waar de klokketouwen hangen. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17734 |
luisteren |
luisteren:
gu lə:stərn (Q001p Zonhoven),
ləəstərṇ (Q001p Zonhoven)
|
goed luisteren [ZND 30 (1939)] || luisteren [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
31582 |
luns |
cale:
kal (Q001p Zonhoven),
leun:
lø̄n (Q001p Zonhoven)
|
Metalen spie die door een gat in het uiteinde van de wagenas wordt gestoken om te verhinderen dat het wiel van de as kan afdraaien. Zie ook afb. 216. [N G, 50c; N 17, 63; JG 1a; JG 1b; Wi 13, add.; L 39, 22, add.; div.]
II-11
|
31583 |
lunsschijf |
rondelle:
rǫnde̜l (Q001p Zonhoven)
|
Ronde, met het wiel meedraaiende schijf tussen naaf en luns die de naafbus afsluit zodat er tijdens het rijden geen vet of smeer verloren gaat en er geen vuil de naafbus kan binnendringen. Bij modernere, metalen fabrieksassen werd de lunsschijf vervangen door een metalen, dopvormige moer die op de as wordt geschroefd en met behulp van een luns tegen losdraaien wordt vastgezet. Van der Kloes en Van Helden (pag. 21) noemen dit type naafbus halfpatentbus. [N G, 50b; N 17, 64]
II-11
|