e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
manken manken: manken (Zonhoven) Gebrekkig lopen door bijv. ongelijke lengte van de benen (hompe(le)n, manken, lammen, mank lopen). [N 107 (2001)] III-1-2
mankeren mankeren: maŋkè.ərṇ (Zonhoven) mankeren [ZND 01 (1922)] III-1-2
mannelijk schaap bok: bok (Zonhoven), schaapsbok: sxō.ǝbzbok (Zonhoven), šxǭǝbzbǫk (Zonhoven), schapenbok: sxuǫpǝbǫk (Zonhoven), schapenweer: sxuǫpǝwer (Zonhoven), weer: wei̯ǝr (Zonhoven), wer (Zonhoven), w˙eǝr (Zonhoven) Het mannelijk schaap in het algemeen. Varianten van het woordtype hamel die voor "mannelijk schaap" zijn opgegeven, zijn naar het lemma ''gesneden mannelijk schaap'' (2.2.5) overgeheveld. [L 5, 30b; L 20, 22a; L 39, 44; L 6, 25; L B2, 319; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 2, 46; A 4, 22a; Wi 12; AGV, m 3; R 3, 34; VLD; S, Q 105 add.; monogr.] I-12
mannelijke duif haan: hao.ën (Zonhoven), hAən (Zonhoven), hō.n (Zonhoven), mannetje: meͅnəkə (Zonhoven) Doffer. [Goossens 1a (1955)] || Duif, mannelijk. [ZND 39 (1942)] || Haan: 2. Doffer (mannetjesduif). || Haan: 2. Doffer, mannelijke duif. III-3-2
mannelijke eend haan: hō.n (Zonhoven), weenderik: wīɛnǝrek (Zonhoven), wenderik: wianərək (Zonhoven), wi̯anǝrǝk (Zonhoven) [GV, K 2; L 1a-m; L 3, 3; L 14, 18; JG 1a, 1b, 2c; S 18; NE II, 55; Vld.; A 6, add.; monogr.]woerd, mannetjeseend [ZND 01 (1922)] I-12, III-4-1
mannelijke eend, woerd haan: hoͅən (Zonhoven), wenderik: wjɛndərek, wjánərek (Zonhoven) gander, maanetjeseend || woerd III-4-1
mannelijke gans haan: hō.n (Zonhoven) [A 6, 5a; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 59; L 14, 20; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
mannelijke geit bok: bok (Zonhoven), boq (Zonhoven), geitenbok: gē.tǝbok (Zonhoven), gęi̯tǝbǫk (Zonhoven) [N 70, 8; N 77, 78; N 77, 80; A 9, 19; L 32, 82; Wi 11; RND 89; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.] I-12
mannelijke hond, reu mannetje: menneke (Zonhoven), mannetjeshond: meͅnəkəshont (Zonhoven) Hoe noemt u een mannelijke hond (reu, rengel, menne, menneke) [N 83 (1981)] || reu, mann. hond [Goossens 2a (1963)] III-2-1
mannelijke kat, kater kater: kaətər (Zonhoven), ka͂wətər (Zonhoven) mannelijke kat [ZND 27 (1938)] III-2-1