e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
portiersloge cour de garde: kūr dǝ gart (Zonhoven  [(Zwartberg)]   [Eisden]) De ruimte waar de portier zich bevindt. Uit de woordtypen "penningcontrole", "penningenboede" en "markenboede" blijkt dat de portier ook soms de dienstpenningen uitgaf. [N 95, 4] II-5
portret, foto foto: foo.ëtò (Zonhoven), foəto (Zonhoven), fòtò (Zonhoven), portret (<fr.): petrèt (Zonhoven), pərtret (Zonhoven), Zet dat portret maar op de kast.  pətrèt (Zonhoven) Foto. || Portret. [ZND 40 (1942)] || Portret: 1. Portret. III-3-2
postbode facteur (fr.): fakteur (Zonhoven), faktø:r (Zonhoven) de persoon die de post bezorgt [bode, postbode, fak, fakteur, briefdrager, postknecht, postloper, post] [N 90 (1982)] || postbode [RND] III-3-1
postelein porselein: porselein (Zonhoven, ... ), postelein: pasle:n (Zonhoven, ... ), peslein (Zonhoven, ... ), pøslain (Zonhoven, ... ), pəslēͅ.n (Zonhoven), gevormd van porselein, mnl. porceleine, < ofra. porcelaine, < It. porcellana  pesléé.n (Zonhoven) [Goossens 1b (1960)]plantengeslacht, moesplant die als groente gebruikt wordt || postelein [ZND 05 (1924)], [ZND 15 (1930)] I-7
postkoets autobus: autobus (Zonhoven) een reiswagen in geregelde dienst voor het vervoer van passagiers [postkoets, post, postkaars, diligence] [N 90 (1982)] III-3-1
postzegel postkopje: Oude benaming voor postzegel. Vond waarschijnlijk zijn oorsprong in de afbeelding van een of ander prominent figuur op de zegel.  pós(t)köpke (Zonhoven), timbre (fr.): tumber (Zonhoven), Ook "té.mber".  tu.mber (Zonhoven), tu.mper (Zonhoven) het rechthoekige gekleurd stukje papier dat men op brieven etc. plakt om daarmee de port te betalen [postzegel, kopje, tember, zegel] [N 90 (1982)] || postzegel III-3-1
poten planten: pla.ntǝ (Zonhoven), plã.ntǝ (Zonhoven), poten: putj (Zonhoven), putjǝ (Zonhoven) De kleine steuntjes die zich aan de onderkant van de berries bevinden en waarop het draagvlak van de kruiwagen kan rusten. [N 18, 99, add; JG 1a; JG 1b] || In dit lemma staan de algemene benamingen voor het planten van de pootaardappelen bijeen. [N 12, 10; N 15, 1b en 1c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 20, 1a; A 23, 17d.I; Lu 1, 17d.I; Wi 43; monogr.; add. uit N 12, 15; N M, 18a en 18b] I-13, I-5
potkachel duivel: dūū.ëvel (Zonhoven), potstoofje: pótsteufke (Zonhoven) klein potkacheltje || potkachel III-2-1
potlood potlood: potlood (Zonhoven), vrouwelijk  potlud (Zonhoven), potlut (Zonhoven) een met hout omgeven staafje grafiet om mee te schrijven of te tekenen [potlood, crayon] [N 87 (1981)] || Potlood: schrijftuig (Fr. crayon). [ZND 05 (1924)] III-3-1
potstal diepe stal: dipǝ [stal] (Zonhoven) Een potstal is een ouderwetse stal, met als voornaamste functie het winnen van mest. De bodem is niet geplaveid; de koeien staan direct op de grond en de mest. Omwille van de mest stonden de koeien vroeger het hele jaar op stal, later alleen in de winter. Het vee stond in twee rijen, vastgebonden aan de stalpalen. Over de mest heen werd strooisel gespreid en zo kwamen de koeien steeds hoger te staan, tot de potstal "vol" was. De mest in de potstal werd regelmatig verplaatst, maar de potstal werd slechts één of twee keer per jaar uitgemest. De potstal verdween om hygiënische redenen. In armoedige streken, zoals in de Kempen, waar men grote behoefte aan mest had, is de potstal het langst blijven bestaan, totdat de kunstmest opkwam. Waar de potstal niet bekend is geweest, heeft men er vaak wel een woord voor, dat men van elders kent. Waar de potstal vroeger de gewone stal was, werd hij gewoon "stal" of "koestal" genoemd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie afbeelding 7. [N 5A, 49a; N 4, 65; JG 1a en 1b; monogr.] I-6