27682 |
portiersloge |
cour de garde:
kūr dǝ gart (Q001p Zonhoven
[(Zwartberg)]
[Eisden])
|
De ruimte waar de portier zich bevindt. Uit de woordtypen "penningcontrole", "penningenboede" en "markenboede" blijkt dat de portier ook soms de dienstpenningen uitgaf. [N 95, 4]
II-5
|
22807 |
portret, foto |
foto:
foo.ëtò (Q001p Zonhoven),
foəto (Q001p Zonhoven),
fòtò (Q001p Zonhoven),
portret (<fr.):
petrèt (Q001p Zonhoven),
pərtret (Q001p Zonhoven),
Zet dat portret maar op de kast.
pətrèt (Q001p Zonhoven)
|
Foto. || Portret. [ZND 40 (1942)] || Portret: 1. Portret.
III-3-2
|
21203 |
postbode |
facteur (fr.):
fakteur (Q001p Zonhoven),
faktø:r (Q001p Zonhoven)
|
de persoon die de post bezorgt [bode, postbode, fak, fakteur, briefdrager, postknecht, postloper, post] [N 90 (1982)] || postbode [RND]
III-3-1
|
33573 |
postelein |
porselein:
porselein (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
postelein:
pasle:n (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
peslein (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
pøslain (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
pəslēͅ.n (Q001p Zonhoven),
gevormd van porselein, mnl. porceleine, < ofra. porcelaine, < It. porcellana
pesléé.n (Q001p Zonhoven)
|
[Goossens 1b (1960)]plantengeslacht, moesplant die als groente gebruikt wordt || postelein [ZND 05 (1924)], [ZND 15 (1930)]
I-7
|
21141 |
postkoets |
autobus:
autobus (Q001p Zonhoven)
|
een reiswagen in geregelde dienst voor het vervoer van passagiers [postkoets, post, postkaars, diligence] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21207 |
postzegel |
postkopje:
Oude benaming voor postzegel. Vond waarschijnlijk zijn oorsprong in de afbeelding van een of ander prominent figuur op de zegel.
pós(t)köpke (Q001p Zonhoven),
timbre (fr.):
tumber (Q001p Zonhoven),
Ook "té.mber".
tu.mber (Q001p Zonhoven),
tu.mper (Q001p Zonhoven)
|
het rechthoekige gekleurd stukje papier dat men op brieven etc. plakt om daarmee de port te betalen [postzegel, kopje, tember, zegel] [N 90 (1982)] || postzegel
III-3-1
|
33171 |
poten |
planten:
pla.ntǝ (Q001p Zonhoven),
plã.ntǝ (Q001p Zonhoven),
poten:
putj (Q001p Zonhoven),
putjǝ (Q001p Zonhoven)
|
De kleine steuntjes die zich aan de onderkant van de berries bevinden en waarop het draagvlak van de kruiwagen kan rusten. [N 18, 99, add; JG 1a; JG 1b] || In dit lemma staan de algemene benamingen voor het planten van de pootaardappelen bijeen. [N 12, 10; N 15, 1b en 1c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 20, 1a; A 23, 17d.I; Lu 1, 17d.I; Wi 43; monogr.; add. uit N 12, 15; N M, 18a en 18b]
I-13, I-5
|
19494 |
potkachel |
duivel:
dūū.ëvel (Q001p Zonhoven),
potstoofje:
pótsteufke (Q001p Zonhoven)
|
klein potkacheltje || potkachel
III-2-1
|
21521 |
potlood |
potlood:
potlood (Q001p Zonhoven),
vrouwelijk
potlud (Q001p Zonhoven),
potlut (Q001p Zonhoven)
|
een met hout omgeven staafje grafiet om mee te schrijven of te tekenen [potlood, crayon] [N 87 (1981)] || Potlood: schrijftuig (Fr. crayon). [ZND 05 (1924)]
III-3-1
|
33350 |
potstal |
diepe stal:
dipǝ [stal] (Q001p Zonhoven)
|
Een potstal is een ouderwetse stal, met als voornaamste functie het winnen van mest. De bodem is niet geplaveid; de koeien staan direct op de grond en de mest. Omwille van de mest stonden de koeien vroeger het hele jaar op stal, later alleen in de winter. Het vee stond in twee rijen, vastgebonden aan de stalpalen. Over de mest heen werd strooisel gespreid en zo kwamen de koeien steeds hoger te staan, tot de potstal "vol" was. De mest in de potstal werd regelmatig verplaatst, maar de potstal werd slechts één of twee keer per jaar uitgemest. De potstal verdween om hygiënische redenen. In armoedige streken, zoals in de Kempen, waar men grote behoefte aan mest had, is de potstal het langst blijven bestaan, totdat de kunstmest opkwam. Waar de potstal niet bekend is geweest, heeft men er vaak wel een woord voor, dat men van elders kent. Waar de potstal vroeger de gewone stal was, werd hij gewoon "stal" of "koestal" genoemd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie afbeelding 7. [N 5A, 49a; N 4, 65; JG 1a en 1b; monogr.]
I-6
|