e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ranzig garstig: garstig (Zonhoven), gárstech (Zonhoven, ... ), gárstich (Zonhoven), Ranzig van vlees, spek, boter e.d, gárstich spék: ranzig spek  gárstich (Zonhoven), verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m  garsteͅx (Zonhoven), gərstex (Zonhoven) garstig [ZND 23 (1937)] || ranzig || ranzig; Hoe noemt U: Sterk smakend, onaangenaam ruikend gezegd van spek (ranzig, garstig) [N 80 (1980)] || sterk van smaak en kwalijk riekend III-2-3
rapen bijeenrapen: biǝrǭpǝ (Zonhoven), rapen: rǭ.pǝ (Zonhoven) De aardappelen oprapen en in een mand bijeen doen, achter de rooiers of achter de rooiende ploeg aanlopend. [N 12, 21; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d; Lu 1, 17d] I-5
rasp, vijl rasp: rasp (Zonhoven) Gereedschap dat men gebruikt voor het raspen of vijlen. Ten aanzien van rasp of vijl merkt Dierick (pag. 85) op: De rasp dient om de talons en den boord der zolen effen te raspen wanneer ze met het mes geschrood en op den noodigen vorm gebracht zijn. De rasp mag niet te grof zijn om de sporen van het raspen niet te diep in talon en lijksel te printen. De vijl heeft men noodig voor genageld werk om de nagels van zolen en talons effen te vijlen en de luistervijl voor het vereffenen der zolen na het afschrepen van den nerf." Zie afb. 53 en 54. [N 60, 118b; monogr.] II-10
raspen raspen: raspen (Zonhoven, ... ) raspen; Hoe noemt U: Met een rasp fijn maken (raspelen, raspen, rieven) [N 80 (1980)] III-2-1, III-2-3
rat rat: rat (Zonhoven) rat III-4-2
ratel van witte donderdag klep: en klep (Zonhoven) De ratel die van Witte Donderdag tot aan de zaterdag vóór Pasen in plaats van de altaarschel tijdens de mis wordt gebruikt. [N 96C (1989)] III-3-3
ratelpopulier fladderhout: z. L.J. p. 81: het opvallend heen en weer bewegen van de langgesteelde bladeren kan, niet ten onrechte, de gedachte aan fladderen doen opkomen  fladderhóó.t (Zonhoven) ratelpopulier III-4-3
rauw rauw: roo (Zonhoven), rô vlīs (Zonhoven) Rauw vlees. [ZND 41 (1943)] || rauw; Hoe noemt U: Rauw, niet gekookt (groen, rauw) [N 80 (1980)] III-2-3
ravotten baljaren: vgl. Lb. Id. boeljeeren razen, laweid maken in huis, misschien van Fr. bouillir koken, zieden; vgl. Port., Sp. bailar dansen, snel ronddraaien < mlat. bal(l)are dansen < Gr. ballizein dansen, van ballein werpen, draaien, zwenken.  baljaa.re (Zonhoven), boeljaa.re (Zonhoven), fikfakken: Z. ook o. *tettelen, (2).  fikfákke (Zonhoven), ravotten: ravotten (Zonhoven), Ook: rotsen, razen.  ravotn (Zonhoven), Z. ook o. razen, (1 **rotsen.  ravótte (Zonhoven), razen: rAəzn (Zonhoven), Dij jun gkónne nie stilzitte, dij raoëze de ga.nsen dao.ch: Die kinderen kunnen niet stilzitten, zij razen de ganse dag.  raoëze (Zonhoven), rikrakken: rikrakə (Zonhoven), rotsen: rotsə (Zonhoven), Lb. Id. rotsen froesselen of worstelen [...] in de uitdr. rotsen en raveelen.  rótse (Zonhoven), tettelen: Téttele bèt e miëchte: **fikfakken met een meisje.  téttele (Zonhoven), worstelen: worstelen (Zonhoven) **Baljaren: 2. Stoeien, ravotten. || **Fikfakken: 2. Speelsgewijs vechten, stoeien. || **Rotsen: Ravotten, stoeien. || *Rikrakken: Kwekken, stoeien. || *Tettelen: 2. Stoeien, dartelen. || Hoe zeg je: de jongens ravotten (luidruchtig, wild stoeien, spelen)? [ZND 41 (1943)] || Ravotten: Stoeien, speels worstelen. || Ravotten: Stoeien. || Razen: (Van kinderen) Rumoerig onder mekaar bezig zijn, o.a. lopen, worstelen enz. || Razen: 1. Wild erop losgaan, drukte maken. || Voor de grap met elkaar worstelen, ravotten, gezegd van kinderen [riepen, riepzakken, raggen, balkuinen, stoeien]. [N 88 (1982)] III-3-2
razend van woede razentig van colre: raoëzentich vá kléér (Zonhoven) razend van woede III-1-4