20515 |
ranzig |
garstig:
garstig (Q001p Zonhoven),
gárstech (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
gárstich (Q001p Zonhoven),
Ranzig van vlees, spek, boter e.d, gárstich spék: ranzig spek
gárstich (Q001p Zonhoven),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
garsteͅx (Q001p Zonhoven),
gərstex (Q001p Zonhoven)
|
garstig [ZND 23 (1937)] || ranzig || ranzig; Hoe noemt U: Sterk smakend, onaangenaam ruikend gezegd van spek (ranzig, garstig) [N 80 (1980)] || sterk van smaak en kwalijk riekend
III-2-3
|
33207 |
rapen |
bijeenrapen:
biǝrǭpǝ (Q001p Zonhoven),
rapen:
rǭ.pǝ (Q001p Zonhoven)
|
De aardappelen oprapen en in een mand bijeen doen, achter de rooiers of achter de rooiende ploeg aanlopend. [N 12, 21; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d; Lu 1, 17d]
I-5
|
31049 |
rasp, vijl |
rasp:
rasp (Q001p Zonhoven)
|
Gereedschap dat men gebruikt voor het raspen of vijlen. Ten aanzien van rasp of vijl merkt Dierick (pag. 85) op: De rasp dient om de talons en den boord der zolen effen te raspen wanneer ze met het mes geschrood en op den noodigen vorm gebracht zijn. De rasp mag niet te grof zijn om de sporen van het raspen niet te diep in talon en lijksel te printen. De vijl heeft men noodig voor genageld werk om de nagels van zolen en talons effen te vijlen en de luistervijl voor het vereffenen der zolen na het afschrepen van den nerf." Zie afb. 53 en 54. [N 60, 118b; monogr.]
II-10
|
19839 |
raspen |
raspen:
raspen (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven)
|
raspen; Hoe noemt U: Met een rasp fijn maken (raspelen, raspen, rieven) [N 80 (1980)]
III-2-1, III-2-3
|
24367 |
rat |
rat:
rat (Q001p Zonhoven)
|
rat
III-4-2
|
23798 |
ratel van witte donderdag |
klep:
en klep (Q001p Zonhoven)
|
De ratel die van Witte Donderdag tot aan de zaterdag vóór Pasen in plaats van de altaarschel tijdens de mis wordt gebruikt. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
24711 |
ratelpopulier |
fladderhout:
z. L.J. p. 81: het opvallend heen en weer bewegen van de langgesteelde bladeren kan, niet ten onrechte, de gedachte aan fladderen doen opkomen
fladderhóó.t (Q001p Zonhoven)
|
ratelpopulier
III-4-3
|
20529 |
rauw |
rauw:
roo (Q001p Zonhoven),
rô vlīs (Q001p Zonhoven)
|
Rauw vlees. [ZND 41 (1943)] || rauw; Hoe noemt U: Rauw, niet gekookt (groen, rauw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22338 |
ravotten |
baljaren:
vgl. Lb. Id. boeljeeren razen, laweid maken in huis, misschien van Fr. bouillir koken, zieden; vgl. Port., Sp. bailar dansen, snel ronddraaien < mlat. bal(l)are dansen < Gr. ballizein dansen, van ballein werpen, draaien, zwenken.
baljaa.re (Q001p Zonhoven),
boeljaa.re (Q001p Zonhoven),
fikfakken:
Z. ook o. *tettelen, (2).
fikfákke (Q001p Zonhoven),
ravotten:
ravotten (Q001p Zonhoven),
Ook: rotsen, razen.
ravotn (Q001p Zonhoven),
Z. ook o. razen, (1 **rotsen.
ravótte (Q001p Zonhoven),
razen:
rAəzn (Q001p Zonhoven),
Dij jun gkónne nie stilzitte, dij raoëze de ga.nsen dao.ch: Die kinderen kunnen niet stilzitten, zij razen de ganse dag.
raoëze (Q001p Zonhoven),
rikrakken:
rikrakə (Q001p Zonhoven),
rotsen:
rotsə (Q001p Zonhoven),
Lb. Id. rotsen froesselen of worstelen [...] in de uitdr. rotsen en raveelen.
rótse (Q001p Zonhoven),
tettelen:
Téttele bèt e miëchte: **fikfakken met een meisje.
téttele (Q001p Zonhoven),
worstelen:
worstelen (Q001p Zonhoven)
|
**Baljaren: 2. Stoeien, ravotten. || **Fikfakken: 2. Speelsgewijs vechten, stoeien. || **Rotsen: Ravotten, stoeien. || *Rikrakken: Kwekken, stoeien. || *Tettelen: 2. Stoeien, dartelen. || Hoe zeg je: de jongens ravotten (luidruchtig, wild stoeien, spelen)? [ZND 41 (1943)] || Ravotten: Stoeien, speels worstelen. || Ravotten: Stoeien. || Razen: (Van kinderen) Rumoerig onder mekaar bezig zijn, o.a. lopen, worstelen enz. || Razen: 1. Wild erop losgaan, drukte maken. || Voor de grap met elkaar worstelen, ravotten, gezegd van kinderen [riepen, riepzakken, raggen, balkuinen, stoeien]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
19120 |
razend van woede |
razentig van colre:
raoëzentich vá kléér (Q001p Zonhoven)
|
razend van woede
III-1-4
|