28973 |
rijgen |
rijgen:
ręjgǝ (Q001p Zonhoven),
trochelen:
trowǝxǝlǝn (Q001p Zonhoven),
troǝxǝln (Q001p Zonhoven)
|
Het voorlopig verbinden van een of twee delen aan elkaar met de rijgsteek, op tafel of op de hand. [N 59, 52b; N 59, 51a; N 59, 51b; N 62, 6; N 62, 7; L 1a-m; L 1u, 41; L B1, 75; Gi 1.IV, 19; MW; S 7; monogr.]
II-7
|
21269 |
rijkdom |
rijkdom:
rɛ.gdum (Q001p Zonhoven)
|
rijkdom [RND]
III-3-1
|
21597 |
rijke lieden |
rijke lui:
rijke lei (Q001p Zonhoven),
rijke mensen:
rēkə mensn (Q001p Zonhoven),
rijke minsen (Q001p Zonhoven)
|
Rijke lieden [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
21476 |
rijksveldwachter |
bode:
booi (Q001p Zonhoven),
boy (Q001p Zonhoven),
bōj (Q001p Zonhoven)
|
een agent van de rijksveldwacht [die zorgt voor de handhaving van de orde op het platteland] [rijks, schabeletter, champetter, pandoer, garde, vörster] [N 90 (1982)] || Hoe zegt men dat iemand door den veldwachter in boete wordt geslagen? Vertaal: "De veldwachter zal hem ... [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
21474 |
rijkswachter |
gendarme (fr.):
gendarm (Q001p Zonhoven),
ne genderm (Q001p Zonhoven),
nə schəndeͅrəm (Q001p Zonhoven)
|
een lid van het militaire politiekorps [gendarm, harenmutsel, pakkeman, marechaus-see, massee] [N 90 (1982)] || Gendarm, rijkswachter. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
20816 |
rijp |
rijp:
rééəp (Q001p Zonhoven)
|
rijp [RND]
III-2-3
|
33509 |
rijshout, bonenstaak |
boonstaak:
boenstaok (Q001p Zonhoven),
erwtenrijs:
eͅrrēͅttɛrreəsər (pl) (Q001p Zonhoven),
rijs:
rēəs (sg) (Q001p Zonhoven),
rijzelhout:
V.D. rijzel dunne tak of twijg
rèè.ëzelhóó.t (Q001p Zonhoven),
rèè.ëzerhóó.t (Q001p Zonhoven)
|
[ZND 23 (1937)]Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [ZND 06 (1924)] || rijshout
I-7
|
20603 |
rijstebrij |
rijstpap:
rèè.ëspap (Q001p Zonhoven)
|
rijstebrij
III-2-3
|
34643 |
rijtuig |
voiture:
vǝtȳr (Q001p Zonhoven),
wagen:
wāgǝ (Q001p Zonhoven)
|
Personenvoertuig, waarbij niet de huifkar bedoeld wordt. Gezien het feit dat het hier om zaken gaat die reeds lang verdwenen zijn, is de verwarring rond de dialecttermen groot. Dit lemma is samengesteld uit de antwoorden op algemene vragen als "hoe noemt u een tweewielig rijtuig" die geen betrekking hebben op een specifieke soort. Ook de meer algemene antwoorden die in N 101 bij de vragen naar bepaalde soorten rijtuigen opgegeven werden, zijn hier verwerkt. De veel voorkomende opgaven "koets" en "sjees", de bekendste vier- en tweewielige rijtuigen, zijn in de betreffende lemmata opgenomen. [N 101, 1-14; N G 51; L 1 a-m; L 28, 24; L 36, 70; LA 288; S 18, 30; Wi 16; monogr]
I-13
|
34645 |
rijtuig met twee paarden |
tweespan:
twispan (Q001p Zonhoven)
|
Benaming voor alle rijtuigen die door twee paarden getrokken worden, in plaats van door een. [N 101, 3 + 4; L 28, 34]
I-13
|