e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schort, voorschoot metservooring: mɛtsǝrvørŋ (Zonhoven) [N 30, 5a; monogr.] II-9
schot schot: schōt, twī schøt (Zonhoven) Een schot, twee schoten (van een wapen). [ZND 06 (1924)] III-3-1
schotel teil: Bijv. houten of aarden schotel waarin men de melk te romen zette  teeël (Zonhoven), telloor: teͅly(3)̄r (Zonhoven, ... ) diepe schotel voor versh. huishoudelijke doeleinden || een ronde schotel [ZND 06 (1924)] || schotel [ZND m] III-2-1
schoteltje schoteltje: sxø&#x0304.təlkə (Zonhoven), sXø&#x0304təlkə (Zonhoven), tas: tās (Zonhoven), tasje: téske (Zonhoven, ... ) een kopje met een schoteltje [ZND 34 (1940)] || ondertas || schoteltje [ZND 34 (1940)] III-2-1
schouderblad schouderblad: schouderblad (Zonhoven) Schouderblad: een der beide, driehoekige platte beenderen op de bovenrug die de schouders helpen vormen (schouderblad, schoft. schug). [N 106 (2001)] III-1-1
schoudermanteltje pelerinetje (<fr.): Fr. pèlerine.  pèllerinneke (dim.) (Zonhoven) pelerine: kort schoudermanteltje voor vrouwen III-1-3
schouders schouderen: sxōǝ.rǝ (Zonhoven) De schouder loopt van de schoft naar beneden in een punt uit. Zie afbeelding 2.18. [JG 1a, 1b; N 8, 32.1 en 32.2] I-9
schoven binden binden: benjǝ (Zonhoven), bęnjǝ (Zonhoven) Het werk van de binder die achter de zichter aankomt en die om de hoeveelheid halmen die de zichter afgetrokken heeft twee (soms ook één) banden doet en zo de garven, gebonden schoven, maakt. Wanneer het graan met de zeis gemaaid wordt en de aflegger achter de maaier aankomt, worden het "afleggen", het "vormen" en het "binden" vaak in één doorgaande handeling uitgevoerd. Jassen en kassen worden (elders) ook gebruikt voor het opzetten en samenbinden van de korenhokken, zie het lemma ''schoven opzetten in een hok'' (4.6.13). De volgorde van de varianten van het type binden is: a. consonantcluster: -nd-/-ndj-/-]d, -n-, -nj-, -]-; b. vocalisme: -e-, -ę-, -ęi̯-, -ē-, -i-.' [N 15, 15d, 15e2 en 20; JG 1a, 1b; A 23, 16.2; L 1 a-m; L 1u, 15; L 48, 34.2; Lu 1, 16.2, Lu 2, 34.2; monogr.] I-4
schoven opzetten in een hok opzetten: ǫp˲zętǝ(n) (Zonhoven) In dit lemma komen de benamingen voor het opzetten van de stuiken aan de orde. Vergelijk ook aflevering I.3 over het opzetten van oppers, heukelingen, enz. in de weidebouw. Ook hier wordt verwezen naar het zelfstandig naamwoord in het volgende lemma. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds schoven. Ook wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de stuik, in het woordtype voorkomt, wordt dat woord steeds fonetisch gedocumenteerd, daar immers het getal niet overeenkomt met dat van het lemma ''graanhok, struik, mandel'' (4.6.14). Enig materiaal van "haver opzetten" is hier ingebracht, waar nodig met een aantekening. [N 15, 28; JG 1a, 1b, 2c; A 23, 16.2; L 48, 34.2; Lu 1, 16.2; Lu 2, 34.2; monogr.] I-4
schram krets: krets (Zonhoven) Schram: streepvormige, zeer ondiepe verwonding van de bovenhuid (kras, schram, krab, krets). [N 107 (2001)] III-1-2