19661 |
schrobben |
schrobben:
schróbbe (Q001p Zonhoven)
|
schrobben
III-2-1
|
19536 |
schrobbezem |
schrobborstel:
schróbbórstel (Q001p Zonhoven),
schróbbórtel (Q001p Zonhoven)
|
schrobborstel
III-2-1
|
31753 |
schrobzaag, sleutelgatzaag |
rattenstaart:
rattenstaart (Q001p Zonhoven)
|
Handzaag met een smal, spits toelopend blad, die wordt gebruikt om midden in hout en langs gebogen lijnen te zagen. Soms wordt er voor het zagen van sleutelgaten een andere zaag van een vergelijkbaar type gebruikt, kleiner en met een ander handvat. Die wordt ook wel met de term ɛsleutelgatzaagɛ aangeduid. Zie ook afb. 13.' [N 53, 4-5; N G, 23c; monogr.; N 33, 330]
II-12
|
19411 |
schroeien |
branden:
bra͂n (Q001p Zonhoven),
verbranden:
vərbra͂n̂ (Q001p Zonhoven),
lichte neusklank
vərbrá͂n`n (Q001p Zonhoven),
versnerken:
versnö.rreke (Q001p Zonhoven),
Ich (h) öp m¯n bròk versnö.rrekt: mijn broek is verschroeid Versnurken
versnö.rreke (Q001p Zonhoven)
|
schroeien [ZND 06 (1924)] || schroeien (zengen) [ZND 08 (1925)] || verschroeien || verzengen
III-2-1
|
31957 |
schroevendraaier |
schroevendraaier:
šxrūvǝndrē̜ǝr (Q001p Zonhoven),
tournevis:
turnǝviš (Q001p Zonhoven),
tørnǝviš (Q001p Zonhoven)
|
Werktuig om schroeven vast en los te draaien. Zie ook afb. 90. [N 53, 134; monogr.]
II-12
|
20489 |
schrokken |
lepelen:
lee.ëpele (Q001p Zonhoven),
vreten:
vreten (Q001p Zonhoven),
ww
frië.te (Q001p Zonhoven),
vreten wie een varken:
Dij jung hèèë frië.te mich é.rrem: mijn kinderen eten me arm
frië.te wij e vé.rreke (Q001p Zonhoven),
zwalgen:
zwallege (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
Hië zwallecht er hiel wá bȉ.ër doo.ër óp nen òò.ëvent: hij zwelgt heel wat bier naar binnen op een avond
zwallege (Q001p Zonhoven)
|
gulzig || gulzig eten || onmatig eten en drinken || overmatig eten || schrokken; Hoe noemt U: Gulzig eten (schrokken, slokken, vreten, verschrokken, schoffelen, wolven, zwelgen, worgen, moffelen, buffelen, schransen) [N 80 (1980)] || vreten || zwelgen
III-2-3
|
31044 |
schrooien |
gelijksnijden:
gelijksnijden (Q001p Zonhoven)
|
Het gelijksnijden van de zool- en hakrand na het in elkaar naaien van de schoen. [N 60, 115a]
II-10
|
24374 |
schub |
schulp:
schulp (Q001p Zonhoven)
|
Hoe noemt u elk van de dunne plaatjes waarmee de huid van een vis geheel of gedeeltelijk is bedekt (schub, schubbe, schelp, schulp) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
18844 |
schuchter |
bleu:
blūū (Q001p Zonhoven),
ook materiaal znd 21, 36
blūū (Q001p Zonhoven)
|
schuchter (bloode) [ZND 01 (1922)] || verlegen, bleu, schuchter
III-1-4
|
32593 |
schudden met de riek |
schudden:
sxø̜djnj (Q001p Zonhoven),
šxgø̜djǝ (Q001p Zonhoven)
|
Bij het mest spreiden maakt men met de riek telkens al schuddende een slingerende beweging. [N M, 12b; N 11A, 24; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|