18445 |
slobben [wld ii.10, p. 58] |
sloffen:
uutslofen (Q001p Zonhoven)
|
Hoe zegt u: De schoen zal te veel overbodige ruimte hebben (slobben?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
17948 |
sloffen |
sloffen:
sloffen (Q001p Zonhoven)
|
Zodanig lopen dat de zool over de grond schuift (sloffen, klossen, sjroevelen, sjroeffelen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
20501 |
slok |
slokje:
sleukske (Q001p Zonhoven)
|
teug; Hoe noemt U: De hoeveelheid drank of vloeistof die men in een keer in de mond neemt en doorslikt (teug, slok, zjats) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17695 |
slokdarm |
slokdarm:
slokderm (Q001p Zonhoven)
|
Slokdarm (slikdarm, krop, gorgel). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
18977 |
slons (slodder?) |
flodder:
flòddər (Q001p Zonhoven),
flots van een vrouw:
cf. Limburgs Idioticon s.v. "floets"(nalatig vrouwmensch)
flóts van ’n vroo (Q001p Zonhoven),
klamot:
cf. VD s.v. "klamot, klamodde"3. slons
klámóts (Q001p Zonhoven),
lots:
lóts (Q001p Zonhoven),
slodder:
slodder (Q001p Zonhoven),
slódder (Q001p Zonhoven),
slons:
slòns (Q001p Zonhoven),
sloor:
slaur (Q001p Zonhoven),
sloor (Q001p Zonhoven),
slooër (Q001p Zonhoven),
vuile zeug:
vójl’ zoo.ch (Q001p Zonhoven)
|
Een slodder, slons, sloor (vuil wijf). [ZND 06 (1924)] || lui, slonzig vrouwmens || slonzige vrouw || slordig, haveloos vrouwspersoon || slordige vrouw || slordige, slonsige vrouw, slodder || traag, lui, slordig vrouwspersoon
III-1-4
|
19894 |
slot |
slot:
slōt (Q001p Zonhoven)
|
Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.]
II-9
|
32235 |
sluif |
buis:
bǫws (Q001p Zonhoven)
|
Het om beide uiteinden van de trekschei bevestigde platte, rechthoekig gebogen ijzer waaraan de trekkettingen of trekstrengen worden vastgemaakt. Zie ook de lemmata ɛtrekscheiɛ en ɛuitstekende delen van de trekscheiɛ in wld I.13, pag. 42 - 43.' [JG, 1a]
II-12
|
17577 |
sluik haar |
stekelhaar:
stiekelhoar (Q001p Zonhoven)
|
Recht, sluik haar (stijf/plat haar, pemelen, piezelen, stekelhaar). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
17933 |
sluipen |
sluipen:
sluipen (Q001p Zonhoven)
|
Sluipen: zich in alle stilte voortbewegen, zodat niemand het merkt (sluipen, kruipen, gluipen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
21174 |
sluis |
sluis:
sluis (Q001p Zonhoven)
|
de inrichting waardoor twee wateren naar believen gescheiden of met elkaar in verbinding gebracht kunnen worden (sluis, erk, sas) [N 90 (1982)]
III-3-1
|