e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slobben [wld ii.10, p. 58] sloffen: uutslofen (Zonhoven) Hoe zegt u: De schoen zal te veel overbodige ruimte hebben (slobben?) [N 60 (1973)] III-1-3
sloffen sloffen: sloffen (Zonhoven) Zodanig lopen dat de zool over de grond schuift (sloffen, klossen, sjroevelen, sjroeffelen) [N 108 (2001)] III-1-2
slok slokje: sleukske (Zonhoven) teug; Hoe noemt U: De hoeveelheid drank of vloeistof die men in een keer in de mond neemt en doorslikt (teug, slok, zjats) [N 80 (1980)] III-2-3
slokdarm slokdarm: slokderm (Zonhoven) Slokdarm (slikdarm, krop, gorgel). [N 109 (2001)] III-1-1
slons (slodder?) flodder: flòddər (Zonhoven), flots van een vrouw: cf. Limburgs Idioticon s.v. "floets"(nalatig vrouwmensch)  flóts van ’n vroo (Zonhoven), klamot: cf. VD s.v. "klamot, klamodde"3. slons  klámóts (Zonhoven), lots: lóts (Zonhoven), slodder: slodder (Zonhoven), slódder (Zonhoven), slons: slòns (Zonhoven), sloor: slaur (Zonhoven), sloor (Zonhoven), slooër (Zonhoven), vuile zeug: vójl’ zoo.ch (Zonhoven) Een slodder, slons, sloor (vuil wijf). [ZND 06 (1924)] || lui, slonzig vrouwmens || slonzige vrouw || slordig, haveloos vrouwspersoon || slordige vrouw || slordige, slonsige vrouw, slodder || traag, lui, slordig vrouwspersoon III-1-4
slot slot: slōt (Zonhoven) Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.] II-9
sluif buis: bǫws (Zonhoven) Het om beide uiteinden van de trekschei bevestigde platte, rechthoekig gebogen ijzer waaraan de trekkettingen of trekstrengen worden vastgemaakt. Zie ook de lemmata ɛtrekscheiɛ en ɛuitstekende delen van de trekscheiɛ in wld I.13, pag. 42 - 43.' [JG, 1a] II-12
sluik haar stekelhaar: stiekelhoar (Zonhoven) Recht, sluik haar (stijf/plat haar, pemelen, piezelen, stekelhaar). [N 109 (2001)] III-1-1
sluipen sluipen: sluipen (Zonhoven) Sluipen: zich in alle stilte voortbewegen, zodat niemand het merkt (sluipen, kruipen, gluipen) [N 108 (2001)] III-1-2
sluis sluis: sluis (Zonhoven) de inrichting waardoor twee wateren naar believen gescheiden of met elkaar in verbinding gebracht kunnen worden (sluis, erk, sas) [N 90 (1982)] III-3-1