21300 |
boek |
boek:
bok (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven,
Q001p Zonhoven)
|
boek [ZND 01 (1922)], [ZND 21 (1936)], [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
22391 |
boek kaarten |
gift:
gift (Q001p Zonhoven)
|
Alle kaarten bij elkaar die één speler in de hand heeft [boek]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24569 |
boeket |
bouquet (fr.):
etym. (e.d.), zie boek
bekeej (Q001p Zonhoven),
gerbe (fr.):
gerbe (Q001p Zonhoven),
meitje:
meejke (Q001p Zonhoven),
ruiker:
WLD
ruiker (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
tuil:
WLD
tuil (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven)
|
bloemruiker || boeketje || Een aantal bijeengebonden of —gevoegde bloemen (tuit, tuiltje, boeket, ruiker, bloemetje). [N 82 (1981)] || ruiker
III-4-3
|
32982 |
boekweit |
boekweit:
bogǝt (Q001p Zonhoven)
|
Fagopyrum esculentum Moench. Een graansoort die gemakkelijk groeit op weinig vruchtbare grond. Boekweit kent geen aren; de korrels hangen in trosjes aan vertakkingen van de stengel. Het zaad is licht en wordt zeer dun gezaaid, slechts 20 kg per hectare. De samenstelling boekweit, -letterlijk "beuke-tarwe" (boek is wisselvorm van beuk), vanwege de drievlakkige vrucht- is kennelijk al snel ondoorzichtig geworden, temeer omdat het element ''weit'' voor "tarwe" in het zuiden van het Nederlandse taalgebied tot de uiterste oostrand beperkt was (zie het lemma ''tarwe'' (1.2.8) met kaart 8). Er zijn dan ook talrijke contractie-vormen ontstaan; het WNT geeft: boekeit, boeket, boekent. In de XVe eeuw is het gewas vanuit Aziē naar Europa ingevoerd; de eerste attestatie in het Nederlandse taalgebied dateert van 1440. De zegsman van K 278 merkt op: "Boekweit en koolzaad werden gewoonlijk alleen op het veld gedorst omdat het geen vervoer verdragen kon." Volgorde van de varianten 1) twee volledige syllaben 2) tweede syllabe toonloos 3) n-epenthese in tweede syllabe. Zie afbeelding 1, f.' [JG 1a, 1b; L 1 a-m; L lijst graangewassen, 1; R 3, 26; S 4; Wi 18; monogr.]
I-4
|
33071 |
boekweithok |
struik:
strø̜̄k (Q001p Zonhoven)
|
Vaak worden er geen aparte hokken van boekweitschoven gemaakt, maar wordt elke schoof apart gestuikt; dergelijke stuiken plaatst men dan op rijen. Zie ook de toelichting bij de lemma''s ''boekweitschoof'' (4.6.5) en ''graanhok, stuik, mandel'' (4.6.14). [JG 2c, 2d; Goossens, 1963, krt. 39; monogr.]
I-4
|
20783 |
boekweitpannenkoek |
boekweitse koek:
booëzekòk (Q001p Zonhoven),
boekweitskoek:
boogeskòk (Q001p Zonhoven),
booëskòk (Q001p Zonhoven),
van boekweit = bogget
boͅgəskoͅk (Q001p Zonhoven),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1, a-m
bogəskok (Q001p Zonhoven)
|
boekweitkoek || boekweitkoek, pannekoek [ZND 01u (1924)] || pannenkoek [ZND 40 (1942)]
III-2-3
|
20831 |
boekweitpap |
boekweitspap:
boogespap (Q001p Zonhoven),
booëspap (Q001p Zonhoven)
|
boekweitepap
III-2-3
|
33061 |
boekweitschoof |
hoopje:
høpkǝ (Q001p Zonhoven),
struik:
strø̜̄.k (Q001p Zonhoven)
|
Hier zijn alleen de opgaven opgenomen die afwijken van die van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4); zie de toelichting bij dat lemma. Vaak lopen de begrippen "schoof" en "hok" bij de boekweitteelt dooreen, omdat doorgaans geen aparte hokken van boekweit gemaakt werden, maar de schoven als hokken dienst deden; een hok betekent dan zowel de afzonderlijke schoof zoals de binder die maakt alsook te drogen staande losstaande schoof of ook de twee of drie schoven te zamen. Zie ook het lemma ''boekweithok'' (4.6.16). Voor de volgende plaatsen is uitdrukkelijk vermeld dat boekweit er niet gebonden wordt: K 315, 316, 318, 353, 357, 360, 361, L 164, 268, 270, 290, 324 en 325. [N 15, 18e; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2d; monogr.]
I-4
|
21301 |
boer |
boer:
buər (Q001p Zonhoven),
būr (Q001p Zonhoven),
būǝr (Q001p Zonhoven),
den hielen daag ès er al bè Lommeke, bè Blankaart, bè Jeŋen, bè de boer, bè de schrijnewerker, bè groetvaor, bè den tummerman, bè mich, bet och, be hum, bet heur, bet ooz, bet och, b (Q001p Zonhoven),
də būr (Q001p Zonhoven)
|
boer [ZND 01 (1922)], [ZND 14 (1926)] || De hele dag is hij al bi Willempje, bij Blancquaert, bij Jantje, bij de boer, bij de timmerman, bij grootvader, bij mij, bij u (enkv.), bij hem, bij haar, bij ons, bij u (mv), bij hun [ZND 44 (1946)] || Waar de aangegeven meervoudsvorm afwijkt van de regelmatige -ǝ(n) achtervoeging, is dat hier opgenomen. Op kaart 5 zijn de verspreidingsgebieden van de Nederlandse afleidingen labeurder "boer" en labeuren "boeren" en "hard werken" van het Franse labeur aangegeven. [N 5A, 95b; A 3, 37; A 16, 22; A 20, 1b; L 1, a-m; L 4, 37; L 14, 6; S 4 en 6; Wi 15; monogr.]
I-6, III-3-1
|
22604 |
boer in het kaartspel |
boer:
boer (Q001p Zonhoven),
bōē.ër (Q001p Zonhoven),
buər (Q001p Zonhoven),
klòəvərə buər (Q001p Zonhoven)
|
Boer1: 4. Boer (in het kaartspel). || Boer: Bep. speelkaart. || Boer: klaveren boer. [ZND 01 (1922)] || Boer: Ruiten boer (in het kaartspel). [ZND 42 (1943)]
III-3-2
|