e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
welig groeiend een scheur gekregen (omschr.): WLD  ne scheur gekregen (Zonhoven) In overvloed groeien, gezegd van planten (gelp). [N 82 (1981)] III-4-3
welig, gelp fel: fel (Zonhoven), goed: gut (Zonhoven), gulzig: gulzig (Zonhoven), haar: ("t koren staat -, gelijk - op dn hond")  hǭǝr (Zonhoven) Opgaven voor de uitdrukking "de tarwe groeit welig, staat gelp". Derf betekent eigenlijk "ongaar, onrijp". [L 35, 61; monogr.] I-4
welkom welkom: heə es ər altèət weilkom (Zonhoven) Hier is hij altijd welkom. [ZND 08 (1925)] III-3-1
wenkbrauw wenkbrauw: weŋkbruoͅjə (Zonhoven), wänkbrojə (Zonhoven) dikke wenkbrauwen (haarbogen op het voorhoofd) [ZND 34 (1940)] III-1-1
wensen wensen: wè.nse (Zonhoven) wensen III-1-4
wentelploeg franse ploeg: fra.nsǝ [ploeg] (Zonhoven), frá̄.nsǝ [ploeg] (Zonhoven), wendelploeg: węnjǝl[ploeg] (Zonhoven) Een wentelploeg is een karploeg met tenminste twee ploeglichamen, die - boven elkaar aan de ploegboom bevestigd - elkaars spiegelbeeld vormen en bij het keren samen met de ploegboom 180¬∞ worden gedraaid. Aan de boom van zulk een ploeg zitten gewoonlijk ook twee kouters en twee voorscharen. Vroeger kon de wentelploeg ook een voet- of radploeg zijn. Omdat de ploegboom van een dergelijke ploeg niet in zijn geheel gedraaid kon worden, was het dubbele ploeglichaam draaibaar bevestigd aan het achterstuk van de ploegboom. Dit type wentelploeg heet achterwentelaar of staartwentelaar. Een voet- of radploeg met een ploeglichaam dat onder de ploegboom door gewenteld kan worden, wordt wel onderwentelaar genoemd. [JG 1b + 1b; JG 2a-1, 6 ; JG 2b-4, 1; N 11, 30; N 11A, 71 + 72 + 73; N J, 10 add.; N 27, 14 + 15 add.; A 27, 24 add.; monogr.] I-1
werk (zn.) werk: werk (Zonhoven), weͅrək (Zonhoven) Eerst uw werk afmaken! [ZND 23 (1937)] || het werken, het arbeiden [foter, werk] [N 89 (1982)] III-3-1
werkbank schaafbank: sxǭf˱bá.ŋk (Zonhoven) In het algemeen de houten bank waaraan de timmerman het hout bewerkt. Dit type werkbank is doorgaans aan de voorzijde ter hoogte van één van de poten en soms ook aan de zijkant voorzien van een houten bankschroef. Zie ook afb. 113. [N 53, 208a; monogr.] II-12
werkbij [bij]: [bij] (Zonhoven), werk[bij]: worǝk[bij] (Zonhoven), wø̜.rǝq[bij] (Zonhoven) Vrouwelijke bij. De werkbij is aanzienlijk kleiner dan de koningin. De werkbijen of werksters verrichten alle in de bijenwoning voorkomende taken zoals het broed warm houden en voeren, de koningin te eten geven en van cel tot cel leiden, raten bouwen, gebruikte cellen oppoetsen, water, stuifmeel, kleverige propolis en zoete nectar aanslepen, de voorraden opbergen en verzegelen, reten stoppen, de poort bewaken en de woning verdedigen, ventileren en schoonhouden. Op grond van die verschillende functies wordt de werkbij ook wel haalbij, voederbij, bouwbij en broedbij genoemd. In de zomer is een werkster na ongeveer zes weken versleten, in de winter, als er geen buitenwerk te doen valt, leeft ze ongeveer vijf à zes maanden. Men kent dus kortlevende zomerbijen en langlevende winterbijen. Voor het woorddeel (-bij) leest men de woordtypen bij/bie en bien. In welke plaatsen deze woordtypen respectievelijk voorkomen, ziet men in het lemma Bij. Voor de fonetische documentatie ervan wordt ook verwezen naar het lemma Bij. [N 63, 12b; S 3, L 1a-m; JG 1a; N 63, 62] II-6
werkdaagse hoed werkdaagse hoed: menə werkdāxsən (Zonhoven) mijn werkdaagse hoed [ZND 08 (1925)] III-1-3