17596 |
wimper |
plimp:
plømplə (Q001p Zonhoven),
plømpə (Q001p Zonhoven),
Oud.
plumpen (Q001p Zonhoven),
wimper:
Nieuw.
wumpers (Q001p Zonhoven)
|
lange wimpers (haartjes aan de oogleden) [ZND 34 (1940)]
III-1-1
|
25207 |
wind (alg.) |
wind:
weͅint (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
ps. of toch omspellen volgens IPA: [w@?nt]?
wɛ⁄nt (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven)
|
wind [ZND 01 (1922)], [ZND 01u (1924)]
III-4-4
|
29877 |
winddroog |
winddroog:
winddroog (Q001p Zonhoven)
|
De toestand waarin het leer geklopt moet worden, niet te nat, niet te droog. [N 60, 99a]
II-10
|
25160 |
winderig weer |
het waait:
⁄t waait (Q001p Zonhoven)
|
winderig, gezegd van het weer [zuchtig] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25209 |
windhoos |
houwvrouw:
hoovroo (Q001p Zonhoven)
|
windhoos
III-4-4
|
25208 |
windstilte |
windstil (weer):
windstil (Q001p Zonhoven)
|
windstilte, toestand dat er geen wind is [blakte] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33832 |
windzuiger |
windzuiker:
węnjt˲zǭ.kǝr (Q001p Zonhoven)
|
Paard dat zich bijv. op de rand van een deur of voerbak vastklemt en met een klokkend geluid lucht naar binnen zuigt, die in de plaats van in de longen in de maag terechtkomt. Door te veel lucht in de maag kan het koliek (zie het lemma ''buikkrampen'' (7.4)) krijgen. [JG 1a, 1b; N 8, 62q, 84f en 85; A 48A, 41b en 41c]
I-9
|
21782 |
winkel |
winkel:
winkel (Q001p Zonhoven)
|
het huis of een gedeelte van een huis waar koopwaren in het klein worden verkocht [winkel, nering, doening] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18434 |
winkelhaak |
winkelhaak:
wenkelhoak (Q001p Zonhoven),
weŋkǝlhoak (Q001p Zonhoven),
weŋkǝlhǭǝk (Q001p Zonhoven)
|
Haak waarvan de armen een hoek van 900 vormen. Met de winkelhaak wordt haaks afgetekend en worden werkstukken op hun haaksheid gecontroleerd. Zie ook afb. 2. [N 30, 13a; monogr.] || Winkelhaak. Een rechthoekige scheur in een kledingstuk. [N 114 (2002)]
II-9, III-1-3
|
21566 |
winkelkorf |
kabas:
een kebas (Q001p Zonhoven),
korf:
nə kərəf (Q001p Zonhoven),
net:
een net (Q001p Zonhoven),
ən net (Q001p Zonhoven)
|
Korf of zak die aan de arm gedragen wordt wanneer men naar de winkel gaat. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|