22770 |
winnen |
winnen:
wännən (Q001p Zonhoven),
wènne (Q001p Zonhoven),
wèṇ (Q001p Zonhoven),
Met streepje boven de n.
wen (Q001p Zonhoven)
|
III. Winnen; hij won; gewonnen. [ZND 25 (1937)] || Winnen. || Winnen: 1. Winnen.
III-3-2
|
21881 |
winst |
winst:
de winst (Q001p Zonhoven)
|
de opbrengst boven de kosten [winst, voordeel, bonheur, beneficie, rabat, avetje] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
31622 |
winterbeslag |
beslag met schroeven:
bǝslǭ.x me̜ sxrūvǝ (Q001p Zonhoven)
|
De vier van stoten en kalkoenen voorziene hoefijzers van het paard samen. Zie ook de lemmata ɛscherp zettenɛ, ɛstootɛ en ɛkalkoenen, krammenɛ.' [JG 1a]
II-11
|
18676 |
winterkleren |
winterkleren:
winterklier (Q001p Zonhoven)
|
Winterkleren. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
24279 |
winterkoninkje |
piepertje:
pieperke (Q001p Zonhoven),
pipərkə (Q001p Zonhoven),
winterkoninkje:
weinterkeuningske (Q001p Zonhoven),
weͅnjtərkøneŋskə (Q001p Zonhoven),
winterkoninkske (gew.uitspr.) (Q001p Zonhoven)
|
winterkoning || winterkoninkje [ZND 34 (1940)]
III-4-1
|
33238 |
winterwortelen |
poten:
putǝ (Q001p Zonhoven),
wortelen:
wǫrtǝlǝ (Q001p Zonhoven)
|
Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.]
I-5
|
22373 |
wip |
wip:
wip (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
wup (Q001p Zonhoven),
/
wip (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
Op de wip zitten.
wøp (Q001p Zonhoven)
|
/ [SND (2006)] || het speeltuig bestaande uit een in evenwicht liggende balk of plank; op de uiteinden ervan nemen personen plaats die samen, door zich beurtelings tegen de grond af te zetten, het toestel op en neer doen gaan [kwikkwak, pontewaag, wiegelewouter, wip] [N 112 (2006)] || Het speeltuig bestaande uit een in evenwicht liggende balk of plank; op de uiteinden ervan nemen personen plaats die samen, door zich beurtelings tegen de grond af te zetten, het toestel op en neer doen gaan [kwikkwak, pontewaag, wiegelewouter, wip]. [N 88 (1982)] || wip [SND (2006)] || Wip. || Wip: 1. Kinderspeeltuig.
III-3-2
|
17612 |
wipneus |
wipneus:
wipneus (Q001p Zonhoven)
|
Wipneus (stoepneus, topneus). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
22374 |
wippen |
wippen:
wippen (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven,
Q001p Zonhoven),
wøpə (Q001p Zonhoven),
Afl. sub wip.
wuppe (Q001p Zonhoven)
|
Lievelingsspel 3. [SND (2006)] || op, met een wip spelen [kwikkwakken, kweken, kwinkkwaken, kwikkelen, wiegschalen, wippen, kiegelen] [N 112 (2006)] || Op, met een wip spelen [kwikkwakken, kweken, kwinkkwaken, kwikkelen, wiegschalen, wippen, kiegelen]. [N 88 (1982)] || Wippen. || Wippen: Op de wip zitten.
III-3-2
|
32461 |
wis |
wis:
wes (Q001p Zonhoven)
|
Lange buigzame twijg waarmee vlechtwerk wordt gemaakt. [N 40, 1; L A1, 199; N 38, 6 add.; monogr.]
II-12
|