21523 |
zuinig zijn |
pitsen:
hiè pitst zə (Q001p Zonhoven)
|
Hij is zo spaarzaam (nauwziend, hij houdt het bijeen, en andere uidrukkingen met dezelfde betekenis). [ZND 07 (1924)]
III-3-1
|
20845 |
zult, preskop |
geperste kop:
geperste hoofdkaas
gəpeͅzdəkop (Q001p Zonhoven)
|
hoofdkaas [Goossens 1c (1955b)]
III-2-3
|
20518 |
zure haring |
rolmops:
rolmops (Q001p Zonhoven),
wijnharing:
wèè.ënhië.ring (Q001p Zonhoven)
|
in wijnazijn opgelegde haring || rolmops; Hoe noemt U: Een haring in het zuur (rolmops) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24882 |
zuring (alg.) |
kalverblaren:
z. L.J. p. 112-113
ka.lleverbliër (Q001p Zonhoven),
zurkel:
omzetting rk-1>l - kr: mnl. suerkele, surkel; S. zulker, sulker; z. L.J. p. 111-112
sö.lleker (Q001p Zonhoven),
sö.rrekel (Q001p Zonhoven)
|
zuring || zuring, m.n. ridderzuring
III-4-3
|
33618 |
zuring, groente |
sulker:
se.ləkər (Q001p Zonhoven),
seluker (Q001p Zonhoven),
sulleker (Q001p Zonhoven),
søləkər (Q001p Zonhoven),
surkel:
surkel (Q001p Zonhoven)
|
Zuring, zurkel als groente gekweekt [Goossens 1b (1960)], [Goossens 2b (1963)]
I-7
|
20336 |
zuster |
non:
non (Q001p Zonhoven),
zuster:
zuster (Q001p Zonhoven),
zö.ster (Q001p Zonhoven),
zöstər (Q001p Zonhoven),
zøstər (Q001p Zonhoven),
zøͅstər (Q001p Zonhoven),
zɛstər (Q001p Zonhoven)
|
Een lid van een vrouwelijke geestelijke orde, zuster, non [zuster, non, maseur, begijn]. [N 96D (1989)] || zuster [ZND 04 (1924)]
III-2-2, III-3-3
|
20960 |
zuur |
zuur:
zōē.ër (Q001p Zonhoven)
|
zuur
III-2-3
|
18033 |
zuur oprispen |
de zooi hebben:
#NAME?
də zoj hö:bən (Q001p Zonhoven)
|
oprispen [ZND 05 (1924)]
III-1-2
|
20626 |
zuurdeeg |
desem:
dējǝsǝm (Q001p Zonhoven),
dēsǝm (Q001p Zonhoven),
dēǝ.sǝm (Q001p Zonhoven)
|
Door gisting verzuurd deeg, gebruikt als rijsmiddel om nieuw brood te maken. Het is overschot van het deeg dat de vorige keer is gebakken. Met zuurdeeg wordt roggebrood gebakken, terwijl voor witbrood brouwersgist wordt gebruikt. Het zuurdeeg wordt in een bepaalde vorm, meestal broodvorm, gekneed en aan de bovenkant van een gaatje voorzien waarin een handvol zout wordt gedaan. Ook maakt men met de vinger wel eens een kruisje waarop men dan zout strooit. Tot de volgende bakdag wordt het zuurdeeg in de baktrog of in een doek of pot of in de kelder bewaard. Voor het gebruik wordt de droge korst van het zuurdeeg afgesneden en de rest in warm water gebrokkeld en geweekt (Weyns blz. 45). [N 29, 23a; N 16, 75; N 29, 23b; L 1a-m; L 2, 21b; LB 2, 236; OB 2, 4; OB 2, 6; JG 1b add.; S 6; S 6 add.; monogr.]
II-1
|
20541 |
zuurdesem |
desem:
dejəsəm (Q001p Zonhoven),
Desem dee.ësem èn zwárt broet: zuurdeeg in grof roggebrood
dee.ësem (Q001p Zonhoven)
|
zuurdeeg || zuurdesem: een beetje deeg overgehouden van de vorige maal (Fr. levain) [ZND 02 (1923)]
III-2-3
|