e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

Gevonden: 5466
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zwager schoonbroer: schoebrūūër (Zonhoven), schŏĕngbrūūr (Zonhoven, ... ) schoonbroeder [ZND 06 (1924)] || schoonbroer || schoonbroer/-broeder [ZND 11 (1925)] III-2-2
zwak, ongezond zwak: B.v. hiës nóch te - vur ópnou zwòòër wé.rrek te doe.ën.  zwao.k (Zonhoven) zwak III-1-2
zwak, slap zwak: zwao.k (Zonhoven), Niet sterk.  zwāək (Zonhoven) Zwak (uitspraak en bet). [ZND 08 (1925)] || Zwak, slap: gering van lichaamsvermogen, niet sterk (zwak, min, slap). III-1-1
zwaluwstaartverbinding zwalverstaart: zwa.lǝvǝ(r)stárt (Zonhoven) In het algemeen een verbinding waarbij een soort pen, uitgesneden in de vorm van een zwaluwstaart aan het einde van het ene stuk hout, wordt gevoegd in een inkeping van dezelfde vorm aan het einde van het andere stuk. Zie ook afb. 133. [N 54, 55a; A 18, 39e; monogr.] II-12
zware verkoudheid lelijke klets: løləkə klɛts (Zonhoven) Hoe noemt men tegenwoordig een zware verkoudheid met koorts ? (Deze ziekte, die nu vrijwel overal griep wordt genoemd, heette vroeger ook wel influenza) [ZND 49 (1958)] III-1-2
zwarte bes moerberen: moerbere (Zonhoven), mōē.ërbee.ër (Zonhoven), muərbeər (Zonhoven), verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4  mūrbērə (Zonhoven) zwarte aalbes [ZND 01 (1922)] I-7
zwarte bladluis meluw: mīələf (Zonhoven) bladluis III-4-2
zwarte kraai, kraai kraai: krēͅ (Zonhoven), krèə (Zonhoven), geen fon.doc.  kraai (Zonhoven) kraai [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] III-4-1
zwarte mees houtmeesje: ook: keesket; parus ater  hōͅtmyskə (Zonhoven), keesket: parus ater  keͅ.əskɛ̄t (Zonhoven) zwarte mees III-4-1
zwarte nachtschade nachtschaal: naxsxǭǝl (Zonhoven), nachtschade: naxsxǭi̯ (Zonhoven), petunietje: peteu.nekes (Zonhoven) plantengeslacht uit de familie van de nachtschaden, met trechtervormige bloemen || Solanum nigrum L. subsp. nigrum. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in moestuinen en open bermen met witte stervormige bloempjes en giftige zaden in de vorm van zwarte (rijpe) of groene tot gele (onrijpe) bessen of bolletjes. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 5 tot 60 cm. Het type wiemelen is een variant van ɛwiemerenɛ, uit ɛwijn-berenɛ, "aalbessen". Bij tinkruid wordt opgemerkt: "men schuurt er tin mee". [JG 1a, 1b, 2c; A 43, 10; A 60A, 69; monogr.] I-5, III-4-3