19600 |
bord |
telloor:
telūūër (Q001p Zonhoven),
təly(3)̄r (Q001p Zonhoven),
؉r telËËër óó.ëtië.te: je bord leegeten
telūūër (Q001p Zonhoven)
|
bord || bord (bij het eten gebruikt) [ZND 16 (1934)] || eetbord
III-2-1
|
20202 |
bordeel |
keuter:
keu.ter (Q001p Zonhoven),
koot:
koo.ët (Q001p Zonhoven)
|
bordeel
III-2-2
|
19557 |
bordenrek, schotelrek |
tinbred:
Timberd
tīē.ëbrië.t (Q001p Zonhoven)
|
muurplank waarop tinnen schotels staan
III-2-1
|
21302 |
borg |
borg:
børəx (Q001p Zonhoven)
|
borg [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
21594 |
borg blijven |
borg blijven:
bərch blēəvə vør īəmənt (Q001p Zonhoven)
|
Borg blijven voor iemand. [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
21879 |
borgen |
uitstel (zn.):
uitstel (Q001p Zonhoven)
|
uitstel van betaling geven [borgen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20563 |
borrel |
borrel:
Verklw. börrelke of bórrelke Börrelkes drè.nke: borreltjes drinken
bórrel (Q001p Zonhoven),
drupje:
drupke (Q001p Zonhoven),
wippertje:
wupperke (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
witje, een -:
vaak
e witteke (Q001p Zonhoven),
witte, een -:
ne witte (Q001p Zonhoven)
|
borrel || borrel; Hoe noemt U: Een glaasje sterke drank, borrel (grigo, officiertje, tjipke, sprets, druppel, drup, kleintje, kloekmalder, propje, peut, wippertje, taaie, tikje, slokje, snapsje, spatje) [N 80 (1980)] || borreltje dat in een teug (wip) leeggedronken wordt || een borrel jenever || wippertje
III-2-3
|
24981 |
borrelen (van water) |
borrelen:
borrelen (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven)
|
bobbelend naar boven komen, gezegd van water [borrelen, wellen, walen, kwelmen] [N 81 (1980)] || door opstijgende damp- of gasbellen in beweging zijn, gezegd van vloeistoffen [bobbelen, borrelen, portelen, drijven] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
26141 |
borst |
borst:
bǫrst (Q001p Zonhoven)
|
Zie afbeelding 2.19. [JG, 1b; N 8, 32.2]
I-9
|
19497 |
borstel |
borstel:
borstǝl (Q001p Zonhoven),
boͅrstəl (Q001p Zonhoven),
Verklw. börtelke
bórtel (Q001p Zonhoven)
|
borstel [ZND 01 (1922)] || Het stijve haar van een varken dat men aan de uiteinden van de pekdraad vastmaakt om de draad gemakkelijker door de met een els geprikte gaten heen te halen. Hensen zegt hierover op pag. 37: "Bij "binnengenaaide" schoenen maakt men gebruik van een pekdraad. Die pekdraad bestaat uit ongeveer 4 tot 6 dunnere draden van vlas welke in elkaar gedraaid worden en van pek voorzien om verrotting door vocht en verschuiving tegen te gaan. De beide uiteinden van de pekdraad moeten geleidelijk uitlopen (rispeleind) om een borstel te kunnen bevestigen. Deze borstels kunnen van varkenshaar zijn of van staal." Zie afb. 14. [N 60, 198a; N 60, 195b; N 60, 238a]
II-10, III-2-1
|