33713 |
bos |
bos:
bǫs (Q001p Zonhoven),
bǭs (Q001p Zonhoven)
|
Een met opgaande bomen beplante uitgestrektheid grond hetzij in natuurstaat of aangelegd. [N 27, 4a; RND 82; L 1a-m; L 22, 7; Vld.; monogr.]
I-8
|
33516 |
bos groente |
busseltje:
WLD
busselke (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven)
|
Een bundel samengebonden groenten zoals asperges, prei, etc. (bussel, bos). [N 82 (1981)]
I-7
|
33773 |
bosje haar dat tussen de oren naar voren hangt |
bles:
blę.s (Q001p Zonhoven),
blęs (Q001p Zonhoven)
|
Bosje haar dat van tussen de oren over de kol of het voorhoofd tot over de ogen neerhangt. Zie ook het volgende lemma met bles in de betekenis van een lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus. Zie afbeelding 2.2. [JG 1a, 1b; N 8, 26; S 27]
I-9
|
19731 |
bot |
bot:
boͅt (Q001p Zonhoven),
bót (Q001p Zonhoven),
Niet meer scherp Dá mé.s es zoe bót as ¯n hák: Dat mes is volkomen bot
bót (Q001p Zonhoven)
|
bot || bot (niet scherp) [ZND 32 (1939)] || stomp
III-2-1
|
32795 |
bot eggen |
stuik[eggen]:
stǭ.k˱[eggen] (Q001p Zonhoven)
|
Werken met een eg die "bot" is aangespannen. De eg wordt aan een zodanig punt voortgetrokken dat de tanden schuin naar achteren wijzen en bijgevolg slechts oppervlakkig door de grond gaan. Zie afb. 70. De termen zijn vooral van toepassing op het werk met de oude houten eg die schuingeplaatste tanden had. In plaatsen waar men gezien de grondsoort verschillend egwerk met dezelfde eg kon verrichten en men uitsluitend of voornamelijk bot egde om het gezaaide graan in de grond te werken, kan voor "bot eggen" dezelfde term in gebruik zijn (geweest) als voor "eggen na het zaaien". Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. Voor andere (...)-varianten dan ''eggen'' zij verwezen naar het lemma ''slepen''. [JG 1a + 1b+ 1c + 2c; N 11, 82; N 11A, 173b; NP, 16a; monogr.]
I-2
|
34258 |
boter |
boter:
bōtǝr (Q001p Zonhoven),
bōu̯ǝtǝr (Q001p Zonhoven),
bōǝtǝr (Q001p Zonhoven),
botter:
botǝr (Q001p Zonhoven),
boǝtǝr (Q001p Zonhoven)
|
Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I]
I-11
|
20637 |
boterham |
boterham:
Verklw. boo.ëterém(me)ke nen drËËge boo.ëteram: ongesmeerd, zonder iets erbij
boo.ëteram (Q001p Zonhoven),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
botram (Q001p Zonhoven),
botəram (Q001p Zonhoven),
snee:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
snē (Q001p Zonhoven)
|
boterham [ZND 32 (1939)] || Zijn er andere namen van een boterham, die als platter beschouwd worden? [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
20713 |
boterham (kinderwoord) |
bam:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
bam (Q001p Zonhoven)
|
Zijn er kinderwoorden voor boterham? [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
20832 |
boterham met stroop |
boterham bet stroop:
pië.restroep:perenstroop
boo.ëteram bè stroep (Q001p Zonhoven),
stroopsnede:
stroepsneej (Q001p Zonhoven)
|
boterham besmeerd met stroop || een boterham met stroop
III-2-3
|
34248 |
boterkuip |
boterkom:
bō.tǝrko.mp (Q001p Zonhoven),
boterkuip:
bōtǝrkǭ.p (Q001p Zonhoven),
boterschotel:
bō.tǝrsxōtǝl (Q001p Zonhoven)
|
Houten kuipje waarin de boeren de boter wassen. [JG 1c, 2c]
I-11
|