e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zussen

Overzicht

Gevonden: 107

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
melkkannetje melkkannetje: meͅləkkɛntšə (Zussen) melkkannetje waaruit men aan tafel melk schenkt [N 20 (zj)] III-2-1
met de linkerhand met de linkse hand: met də līnksə hānt (Zussen) met de linkerhand [ZND 37 (1941)] III-1-2
met vuur spelen met vuur spelen: met vūr spjelə is gəvārlek (Zussen) Met vuur spelen is gevaarlijk. [ZND 37 (1941)] III-3-2
metselzand zand: zānt (Zussen) Het zand dat bij de bereiding van mortel aan het bindmiddel, bijvoorbeeld kalk of cement, wordt toegevoegd. Doorgaans wordt gebruik gemaakt van rivierzand omdat dit scherp, schoon en ongelijk van korrelgrootte is. In Q 4 werd het zand doorgaans genoemd naar de plaats van herkomst. Ook de woordtypen 'brunssummmer zand' (Q 203), 'helchterse zand' (P 51), 'helchterse' (K 359) en 'lommelzand' (K 353, K 359, P 56) verwijzen naar plaatsen waar zand wordt of werd afgegraven. Zie voor het woordtype 'chape-zand' (L 364) het lemma 'Vloermortel'. [N 30, 36a; N 30, 36b; N 27, 47; L 42, 57; monogr.] II-9
ophanger lintje: lēntxə (Zussen) Lintje. Hoe heet het lintje of snoer om een jas op te hangen? [ZND 37 (1941)] III-1-3
pekdraad pekdraad: pi-jǝkdrǭt (Zussen) De draad die men maakt door hennepvezels in elkaar te draaien en met pek in te smeren. [N 60, 195a; N 60, 238a; N 36, 44; L 40, 39] II-10
pinstokken (voor de slee) pikken: de pikken (Zussen) Hoe heten de stokken waarmee een kleine ijsslede wordt voortgeduwd? [ZND 40 (1942)] III-3-2
plaatsvervangende peetoom leenpeter: leenpjəter (Zussen) peter die als plaatsvervanger optreedt, wanneer de ware peter niet aanwezig kan zijn? [ZND 37 (1941)] III-2-2
plaatsvervangende peettante leenpaat: leenpaot (Zussen) meter die als plaatsvervanger optreedt, wanneer de ware meter niet aanwezig kan zijn? [ZND 37 (1941)] III-2-2
plooi plooi: ploj (Zussen) Elk van de rimpels of golfachtige vormen die in een weefsel ontstaan, wanneer zij op korte afstanden in tegengestelde richting omgeslagen worden. Zie voor diverse soorten plooien afb. 45. [N 62, 12c; N 62, 12b; L 40, 50; Gi 1.IV, 35; MW; monogr.] II-7