e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zutendaal

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stal stal: sta.l (Zutendaal) Een ruimte in het algemeen, die onderdak biedt aan vee. De benamingen kunnen zowel het gebouw, als de ruimte daarbinnen betreffen. Meestal wordt kortheidshalve van "de stal" gesproken, als men het veeverblijf en met name de koestal bedoelt. [JG 1a en 1b; Wi 11; S 50; L A1, 4; RND 97; monogr.; add. uit N 5A, passim] I-6
stalband bindkettel: bęnkętǝl (Zutendaal) Leren band om de hals van het paard, waaraan de lijn of teugel wordt vastgemaakt om het op stal vast te binden. Vergelijk ook lemma Halster. [JG 1a; N 8, 91; N 13, 18b] I-10
standbeeld standbeeld: stâmbê.əlt (Zutendaal) standbeeld [RND] III-3-2
station statie (<lat.): ich heb mene perblie en de sto.tie lo.te stuën (Zutendaal) Ik heb mijn paraplu in het station laten staan [ZND 46 (1946)] III-3-1
steekpasser passer: pasǝr (Zutendaal) Werktuig voor het uitzetten van maten en voor het trekken van cirkelbogen. Het bestaat uit twee rechte benen met scherpe punten die aan de bovenzijde met een scharnier verbonden zijn. Zie ook afb. 79. [N 33, 252a-b; N 33, 252k; N 66, 1b] II-11
steeksleutel platte sleutel: platǝ sliǝtǝl (Zutendaal  [(enkele en dubbele bek)]  ), steeksleutel: stē̜ksliǝtǝl (Zutendaal  [(enkele bek)]  ) Niet verstelbare, stalen sleutel met open bek die wordt gebruikt voor het vast- en losdraaien van moeren. De steeksleutel kan enkel of dubbel zijn uitgevoerd. In het laatste geval hebben de twee bekken direct op elkaar volgende afmetingen. In tegenstelling tot de ringsleutel kan men met de steeksleutel de bout of moer aan de zijkant vastgrijpen. Zie ook afb. 197. Het woordtype gassleuter (P 47) is specifiek van toepassing op een platte steeksleutel die wordt gebruikt voor werkzaamheden aan gasleidingen. Zie ook afb. 197d. [N 33, 300a-c; N 64, 78a; monogr.] II-11
steel van de zeis ([zeis])snaad: snō.t (Zutendaal), snǭt (Zutendaal), snɛ (Zutendaal) De benamingen voor de steel van de zeis. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 4. In de Nijmeegse vragenlijst 18 is gevraagd naar het voorkomen van de zeis met een steel als van model B. Van de 133 invullers kenden er 110 het model niet. Op een enkele uitzondering na (die wijst op het te maaien object: taludzeis, serdelzeissem) heeft het model geen aparte naam; soms wordt uitdrukkelijk opgegeven dat het bovenste handvat ontbreekt of vroeger ontbrak (in P 197, Q 94, 99, 171, 172, 174, 175, 178, 179, 179a en 188). Het voorkomen van model B is ook nog af te leiden uit de opgaven over de benamingen van de handvatten, nl. daar waar het bovenste handvat "kort" of het onderste "lang" wordt genoemd (in L 324 en 382). De twee invullers van L 318b beschreven kennelijk zowel model A als model B: de één noemde het bovenste handvat het lange en het onderste het korte; de ander deed dit precies omgekeerd. Tenslotte is het voorkomen van model B af te leiden uit de antwoorden op de Nijmeegse vragenlijst C, waar is gevraagd naar het handvat van de zeis, "indien er maar één is" (zie het lemma ''enkelvoudig handvat''); op deze vraag is bevestigend geantwoord in 16 plaatsen. Op grond van al deze gegevens is in kaart 11 aangegeven waar model B voorkomt. Zie verder onder de lemma''s over de handvatten van de steel van de zeis en afbeelding 4. Met ''werf'' en ''gewerf'', die in dit lemma voorkomen, wordt doorgaans de steel van de zicht aangeduid. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel ''zeis'' zie het lemma ''zeis''. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht.' [N 18, 67a; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 6; L 45, 6; add. uit N 14, 131; N 18, 68 en 69; A 4, 28; A 14, 2; A 23, 16; L 20, 28; monogr.] I-3
steel van de zicht steel: stīǝl (Zutendaal), stek: stęk (Zutendaal) Houten gedeelte van de zicht. De lengte hiervan is ¬± 80 cm; aan het ene uiteinde zit het handvat en aan het andere wordt het blad bevestigd. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 en afbeelding 5. Vergelijk ook lemma en kaart ''steel van de zeis'' (3.2.3) in aflevering I.3. Omdat men ter plaatse de zicht vanouds niet gebruikte, is er voor de steel geen naam bekend in: L 312, 313, 315, 316, 353, 354, 355, 356, 358, 359, 361, 362, 363, 364, 365, 366, 368 en 413. Als voor dezelfde plaats zowel een simplex (werf, gewerf) alsook een samenstelling (zichtewerf e.d.) is opgegeven, is in dit lemma alleen het simplex opgenomen. De snaad-opgaven zijn wel overdrachtelijk vanwege de steel van zeis; de steel-opgaven zijn doorgaans jong. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht] zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). [N 18, 70a; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 8; L 45, 8; monogr.; add. uit: N 14, 131; A 14, 10; Lu 1, 16.2] I-4
steengruis kiezel: kizǝl (Zutendaal) Kleine stukjes steen waarmee men wegen bedekt. Voor een verklaring van het woordtype ɛbrokkeljonɛ zie men de toelichting bij het lemma ɛmokerɛ (WLD II.9, blz. 15) waarin ɛbrokkeljonɛ in verband wordt gebracht met het Franse ɛbriquallonsɛ en het Waalse ɛbricayonsɛ ø̄steenpuinø̄.' [L 24, 28a; monogr.] I-8
steenkool kolen: kuële (Zutendaal, ... ), kool: kōͅl (Zutendaal, ... ) steenkool [ZND 04 (1924)], [ZND 36 (1941)] III-2-1