17859 |
tollen |
ronddraaien:
(rond)draeie (Q005p Zutendaal)
|
Tollen: draaien als een tol (trijzelen, tollen, kokkerellen, (rond)draaien) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
33594 |
tomaat |
tomaat:
təmatə (Q005p Zutendaal)
|
tomaten (pl) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
17727 |
tonen |
laten zien:
loate zie.n (Q005p Zutendaal)
|
Tonen, laten zien (laten zien, tonen, togen) [N 108 (2001)]
III-1-1
|
18231 |
tong van een schoen |
tong:
tóng (Q005p Zutendaal)
|
Tong van de schoen. Een strookje leer tussen de kleppen van een schoen [tong, lipje] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
17928 |
trant |
gang:
ga.nk (Q005p Zutendaal)
|
Wijze van gaan (gank, loop, trant) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
19809 |
trapleuning |
leun:
lējn (Q005p Zutendaal),
leuning:
lšnęŋ (Q005p Zutendaal)
|
Geprofileerde lijst die bij het op- en afgaan van de trap als steun kan worden gebruikt. De trapleuning wordt boven de buitenboom tegen de muur aangebracht of boven de binnenboom op balusters bevestigd. [N 55, 136; Wi 13b; L 12, 6; L 37, 31; monogr.]
II-9
|
17958 |
trappelen |
trampelen:
tra.mpele (Q005p Zutendaal)
|
Trappelen: in vlug tempo de voeten beurtelings oplichten en weer neerzetten (trappelen, trampelen, droebelen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
32619 |
trechter op de gierton |
trechter:
trɛ.xtǝr (Q005p Zutendaal)
|
In het spongat van de oude houten gierton werd een trechter geplaatst. Langs deze trechter goot men de gier met een emmer de ton in. Bij het vervoer van de gier werd de trechter vaak afgedekt met een oude jutezak. [N 18, 123; N 11A, 53c; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
19463 |
trede |
treed:
trɛ̄t (Q005p Zutendaal)
|
Het pedaal van een spinnewiel. Door het trappen op het pedaal met één of met beide voeten kan men het drijfwiel met behulp van de koppelstang doen draaien (Grothe, pag. 283-284). [N 34, B1; monogr.]
II-7
|
19292 |
treiteren |
kreiten:
krējte (Q005p Zutendaal),
treiteren:
traitĕrĕ (Q005p Zutendaal)
|
Hoe zegt men "iemand plagen, tergen, kreten"? [ZND 36 (1941)]
III-1-4
|