| 17580 |
gekruld haar |
krullen:
krolle (Q005p Zutendaal)
|
hij heeft gekruld haar [ZND 35 (1941)]
III-1-1
|
| 21274 |
geld |
geld:
de moos gelt hemme voor konne te lève (Q005p Zutendaal),
geͅld (Q005p Zutendaal),
geͅld moͅste heͅbbə vir tə koͅnne pətoͅlə (Q005p Zutendaal),
hijj eͅs vādər zənə jās en mydər heͅr geld, vādər zən ku en vādər zənən hond (Q005p Zutendaal),
mydər, bij weͅ mut iX geld hoͅlə (Q005p Zutendaal),
xɛld (Q005p Zutendaal)
|
geld [RND], [ZND 44 (1946)] || Hier is vader zn jas en moeder haar geld; vader zn doe en vader zn hond [ZND 44 (1946)] || Hoe zegt ge in uw dialect: "ge moet geld hebben om kunnen te betalen"of "ge moet geld hebben om te kunnen betalen"? De gehele uitdrukking weergeven. [ZND 36 (1941)] || Moeder, bij wie moet ik geld halen ? [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
| 33264 |
gele lupine |
lupinen:
lǝpīnǝ (Q005p Zutendaal)
|
Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.]
I-5
|
| 32991 |
geleding |
lid:
līǝ.t (Q005p Zutendaal)
|
Het deel van de graanstengel dat zich tussen twee knopen bevindt. Zie afbeelding 2, d. [JG 1a; monogr.; add. uit JG 1b]
I-4
|
| 23207 |
geloven |
geloven:
gelēēiven (Q005p Zutendaal)
|
Geloven. [ZND 35 (1941)]
III-3-3
|
| 23266 |
geloven add. |
denken*:
tinke (Q005p Zutendaal),
menen*:
maine (Q005p Zutendaal)
|
Geloven. [ZND 35 (1941)]
III-3-3
|
| 19220 |
geluksvogel; altijd geluk hebben |
geluksvogel:
gelèksvuëgel (Q005p Zutendaal)
|
Iemand die altijd geluk heeft. [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
| 19101 |
gemak |
gemak:
ook ZND 23, 076
gemoĕk (Q005p Zutendaal)
|
gemak [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
| 19227 |
gemakkelijk |
gemakkelijk:
ook materiaal znd 23, 77
gemekkelik (Q005p Zutendaal)
|
gemakkelijk [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
| 18945 |
gemeen |
sjun (?):
ook materiaal znd 23, 79
chun (Q005p Zutendaal)
|
gemeen (smerig, slecht) [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|