22710 |
bikkelterm |
achterhandje:
van hand naar hand achter de rug
achterhendje (Q115p Schin-op-Geul),
af:
niet gelukt; verloren
aaf (L426z Holtum),
wanneer men een fout maakt in het spel en opnieuw moet beginnen
aaf (L320a Ell),
bijeen:
2 bijeen
bədēən (P188p Hoepertingen),
bochelebaai:
Wee bijj t neergoje de digkele opein kraog te valle, had - en waos aof.
bogkelebaj (höbbe) (Q095p Maastricht),
bochelepaardje:
= bogkelebaj [Wee bijj t neergoje de digkele opein kraog te valle, had - en waos aof.
bogkelepeerdsje (Q095p Maastricht),
de brug maken:
telkens men de omhooggeworpen kootjes moet opvangen, werpt men vlug een der andere kootjes met de andere hand over de hand waarmee men omhooggooit en opvangt
de brug maken (P176p Sint-Truiden),
derde lits:
3 bikkels omdraaien
driede lets (Q115p Schin-op-Geul),
derdeke:
de derde ronde
deͅrdəkə (L270p Tegelen),
eerste lits:
1 bikkel omdraaien
ierste lets (Q115p Schin-op-Geul),
eersteke:
de eerste ronde
īərstəkə (L270p Tegelen),
eerstje-fijn:
iàesteke-fien (L381p Echt/Gebroek),
hart-en-borst:
wijze van oprapen van de heelten, waarbij men eerst met de heelt in de hand de borst moest aantikken
hartemboets (L247p Broekhuizen),
honds pakken:
de omhooggeworpen kootjes terug opvangen zoals een dier dat met de voorpoot ergens naar slaat
honds pakken (P176p Sint-Truiden),
kies:
wijze van oprapen van de heelten, waarbij de tegenspeler mag aanduiden welke heelt het eerst opgeraapt moet worden
kīs (L247p Broekhuizen),
klats-en-bats:
wijze van oprapen van de heelten, waarbij de muis van de hand eerst de vloer moest geraakt hebben
klatsembats (L247p Broekhuizen),
kooitje:
figuur bij het bikkelen
kojkə (P051p Lummen),
krollen:
op een zij leggen
krolla (Q115p Schin-op-Geul),
mondje:
mondje
mundje (L270p Tegelen),
neusje:
neusje
naeske (L270p Tegelen),
oogje:
oogje
uigske (L270p Tegelen),
oortje:
oortje
yørkə (L270p Tegelen),
overhand:
wijze van oprapen van de heelten, waarbij alle heelten tegelijk opgeraapt moeten worden
īvərhand (L247p Broekhuizen),
poenen:
kussen
punə (P188p Hoepertingen),
putter:
/
putter (P051p Lummen, ...
P045p Meldert),
het gaatje ligt boven
pøͅtər (L316p Kaulille),
puttertje:
figuur bij het bikkelen
pøͅtərkə (P051p Lummen),
ruggelaar:
het beentje ligt met het gaatje naar onder
røͅgəleͅr (L316p Kaulille),
ruggetje:
ruggetje
røͅkskə (L270p Tegelen),
staander:
de gladde, staande kant van de heelt
stēndər (L247p Broekhuizen),
het beentje staat op een van de twee andere kanten
stø͂ͅndər (L316p Kaulille),
tikketak:
bal gooien en meteen een bikkel optillen en neerleggen
tikketak (Q115p Schin-op-Geul),
tweede lits:
2 bikkels omdraaien
twiede lets (Q115p Schin-op-Geul),
tweedeke:
de tweede ronde
twīədəkə (L270p Tegelen),
van eerste schaartje tot vijfde schaartje:
Sub I. schaar. De vingers vormen de scharen, waartussen de bikkel worden geklemd.
van ierste sjierke tot vijfde sjierke (Q095p Maastricht),
vaneen:
uit elkaar
vanēən (P188p Hoepertingen),
voorhandje:
van hand naar hand voor zich
vuurhendje (Q115p Schin-op-Geul)
|
Aanhef bij het bikkelspel. || bikkels [SND (2006)] || Kent u nog andere termen uit het spel? Wat betekenen ze? [N R (1968)] || Niet meer mee mogen spelen (bij het bikkelspel). || Onderdeel bij bikkelspel.
III-3-2
|