26561 |
handboom |
boom:
bōm (Q211p Bocholtz),
breekijzer:
brę̄k˱izǝr (L319p Molenbeersel),
brug:
brø̜q (L371p Ophoven),
dissel:
dē̜.sǝm (P176p Sint-Truiden),
handboom:
hantj˱bǫwm (L319p Molenbeersel, ...
L374p Thorn),
hant˱bom (L265p Meijel),
hant˱bø̜jm (L362p Opitter),
hānt˱bum (P051p Lummen),
hānt˱bōm (Q071p Diepenbeek, ...
L164p Gennep,
Q075p Vliermaalroot),
hefboom:
hęf˱bom (L265p Meijel),
hęf˱bø̜jm (L368p Neeroeteren, ...
L361p Tongerlo),
hęf˱bǫwm (L371p Ophoven),
hɛf˱bawm (Q099q Rothem),
hɛf˱bōm (Q071p Diepenbeek),
koepoot:
kupuǝt (L319p Molenbeersel),
koevoet:
koevoet (L265p Meijel, ...
L289p Weert),
kuvōt (L330p Herten, ...
L292a Maxet)
|
De hefboom waarmee men de loper een klein stukje oplicht. Daarna maakt men met behulp van steenspieën of een trapspie ruimte om steenreep en teers te plaatsen voor het ophijsen van de molensteen. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛsteenreepɛ.' [N O, 20h; N O, 41e; Vds 209; Jan 186] || Handboom waarmee het persblok werd bediend. [monogr.]
II-3, II-8
|