29627 |
houweel |
aardhak:
i̯āthak (Q156p Borgloon),
ē̜rthak (L384p Herkenbosch, ...
L289p Weert),
ɛ̄rthak (L322p Haelen),
aardhouw:
ęrt˱hǫu̯w (L288p Nederweert),
aks:
aks (P055p Kermt),
bik:
bek (L295p Baarlo, ...
Q083p Bilzen
[(niet gebruikt bij het kleisteken)]
,
L288p Nederweert,
L322a Nunhem,
L290p Panningen,
L299p Reuver,
L270p Tegelen,
L270p Tegelen,
L374p Thorn,
P044p Zelem),
bikkel:
bekǝl (Q021p Geleen, ...
Q193p Gronsveld,
Q095p Maastricht,
Q099p Meerssen,
Q022p Munstergeleen,
Q094b Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler),
beqǝl (Q113p Heerlen, ...
Q111p Klimmen),
boshak:
bošhak (Q099p Meerssen),
hak:
ak (L369p Kinrooi, ...
L422p Lanklaar),
hak (L282p Achel, ...
L429a Berg,
K358p Beringen,
L317p Bocholt,
Q211p Bocholtz,
Q156p Borgloon,
L320a Ell,
L286p Hamont,
Q077p Hoeselt,
L316p Kaulille,
L369p Kinrooi,
K314p Kwaadmechelen,
K278p Lommel,
L372p Maaseik,
Q009p Maasmechelen,
Q204a Mechelen,
L265p Meijel,
L382p Montfort,
Q096c Neerharen,
L416p Opglabbeek,
L314p Overpelt,
L329p Roermond,
L373p Roosteren,
P107a Rummen,
Q098p Schimmert,
L423p Stokkem,
L432p Susteren,
Q097p Ulestraten,
Q014p Urmond,
Q078p Wellen,
Q079a Wintershoven,
K361p Zolder),
hęk (L316p Kaulille),
hooghak:
hooghak (Q198b Oost-Maarland),
houweel:
huwiǝl (Q101p Valkenburg),
høi̯l (Q284p Eupen),
hǫu̯wil (Q211p Bocholtz, ...
L289p Weert),
hǫu̯wiǝl (L244c America, ...
L295p Baarlo,
L320c Haler,
Q039p Hoensbroek,
Q111p Klimmen,
K278p Lommel,
L321p Neeritter,
L322a Nunhem,
L270p Tegelen,
Q209p Teuven,
L271p Venlo),
hǫu̯wēl (L331b Boukoul, ...
Q018p Geulle
[(ondersteunsel)]
,
Q113p Heerlen,
L330p Herten,
L289b Leuken,
L331p Swalmen,
L318b Tungelroy,
L386p Vlodrop,
L368b Waterloos),
hǫu̯wīl (L268p Velden),
hǫu̯wīǝl (L294p Neer, ...
L290p Panningen),
hǭu̯wēl (L422p Lanklaar),
ǫu̯wiǝl (Q009p Maasmechelen, ...
L371p Ophoven),
ǫu̯wēl (L420p Rotem),
ǫu̯wīǝl (L369p Kinrooi),
karhak:
karhak (L429a Berg, ...
K318p Berverlo,
L360p Bree,
L163a Milsbeek,
L163p Ottersum,
L373p Roosteren),
kārhak (Q209p Teuven, ...
Q162p Tongeren),
kē̜rak (Q002p Hasselt),
kē̜rhak (K357p Paal),
kē̜ǝrhak (Q071p Diepenbeek),
kɛrhak (L326p Grathem, ...
L330p Herten,
L325p Horn,
L270p Tegelen,
L318b Tungelroy,
L289p Weert),
kruisbijl:
kryts˱bīl (L268p Velden),
krȳsbī̄l (L297p Belfeld),
krȳts˱bī̄l (L270p Tegelen),
kruishak:
krytshak (L299p Reuver),
kuit:
kȳt (L299p Reuver, ...
L270p Tegelen),
laphak:
lapak (L371p Ophoven),
laphak (L324p Baexem),
loshouweel:
loshǫu̯wēl (Q018p Geulle),
pik:
pek (Q112a Heerlerheide, ...
L159a Middelaar,
L163a Milsbeek),
pikhouweel:
pekhǫu̯wēl (L332p Maasniel),
pioche:
pii̯os (K278p Lommel),
pii̯oš (Q197p Noorbeek),
pijǫs (P047p Loksbergen),
pijǫš (Q095p Maastricht),
piǫš (Q083p Bilzen
[(idem)]
),
pi̯os (P051p Lummen),
rothak:
rǫthak (Q111p Klimmen, ...
Q022p Munstergeleen,
L331p Swalmen)
|
Houweel of hak die vroeger gebruikt werd om de wielen van de kar of wagen vrij te maken als die vastgelopen was op slechte wegen. Deze hak werd ook gebruikt als steun voor de kar of wagen tot de wegen beter werden en de hak als steun vervangen werd door de zware karsteun. [N 17, 83; JG 1d; monogr.] || Houwwerktuig met lange steel en twee armen. Een van de armen heeft een beitelvormig uiteinde, de andere loopt uit in een punt. De houweel werd gebruikt om in de winter de klei los te kappen. In L 381 werd dit werk gedaan met een beitel (bęjt\l). [N 98, 37; monogr.]
I-13, II-8
|