25626 |
inzakken of inzakking |
barst:
bǭrs (Q012p Rekem),
bederven:
bederven (Q003p Genk),
beschimmeld:
beschimmeld (Q003p Genk),
daal slaan:
dāǝlslǫn (P177p Zepperen),
ingeslagen:
engǝšlāgǝ (L330p Herten),
ingevallen:
engǝvalǝ (P176p Sint-Truiden),
ingevallen brood:
engǝvalǝ brūt (L317p Bocholt),
juffrouw:
juffrouw (L292p Heythuysen),
kuil:
kǭjl (Q198b Oost-Maarland),
lok:
lōk (Q021p Geleen),
neergeslagen brood:
nērgǝšlāgǝ bruǝt (L270p Tegelen),
neerslaan:
nīrslǭn (L318b Tungelroy),
niet goed opgebold:
ni gut opgǝbǫlt (Q180p Mal),
niet ingewerkt:
net egǝwerkt (Q202p Eys),
opmaakfout:
opmǫkfǫwt (Q015p Stein),
paardsrug:
pęrtsrøx (L163p Ottersum),
reten binnen in het brood:
riǝtǝ benǝ in ǝt brut (Q193p Gronsveld),
rug in het brood:
røk en ǝt brūt (Q121e Kaalheide),
scheuren:
(het brood is) gǝšø̄rt (Q095p Maastricht),
šø̄rǝ (Q035p Brunssum, ...
Q097p Ulestraten),
slecht opdraaien:
(het brood is) slɛx opǝdriǝt (Q038p Amstenrade),
slecht slot:
šlē̜x šlō.t (L290p Panningen),
šlē̜xt šlō.t (L290p Panningen),
slechte opmaak:
slɛxtǝ opmāk (L269a Hout-Blerick),
te lang laten rijzen:
tǝ laŋ løtǝ rejzǝ (Q180p Mal),
te sterk ingang:
tǝ štɛrk en gāŋk (Q204p Wittem),
verzakking:
verzakking (Q019p Beek),
zadel:
zāl (L292p Heythuysen),
zadelrug:
zālrøx (L299p Reuver),
zālrø̜k (L383p Melick),
zak:
zak (Q112p Voerendaal),
zakken:
zakt (K314p Kwaadmechelen)
|
Het inzakken of de inzakking van het brood, ontstaan doordat de deegpunten niet over elkaar vallen. In dit lemma komen verschillende grammaticale categorieën voor. [N 29, 71; monogr.]
II-1
|