32601 |
mesthak |
aardhak:
ē̜rthak (L289b Leuken),
ęrthak (Q194p Rijckholt),
boshak:
bǫshak (Q194p Rijckholt),
grondtrekker:
gro.nttrękǝr (L248p Lottum),
gro.ŋttrękǝr (L266p Sevenum),
hak:
(h)ak (L369p Kinrooi),
hak (Q004p Gelieren Bret, ...
K278p Lommel,
Q209p Teuven),
landhak:
lãnthák (L216p Oirlo),
mesthak:
[mest](h)ak (L369p Kinrooi),
[mest]ak (Q002p Hasselt),
[mest]hak (L282p Achel, ...
L244c America,
L286p Hamont,
L291p Helden,
L384p Herkenbosch,
K278p Lommel,
L265p Meijel,
L321p Neeritter,
L290p Panningen,
L268p Velden),
[mest]hák (L209p Merselo),
mestschuif:
[mest] sxūf (L268p Velden),
[mest]šȳf (L326p Grathem),
plaggenhak:
plagǝhak (L318b Tungelroy),
rishak:
reshak (L318b Tungelroy),
schuif:
šȳf (L326p Grathem),
schuifhaak:
sxūfhǭk (L248p Lottum),
veldhak:
vɛ.lthak (L209p Merselo)
|
Met mesthak wordt hier het gereedschap bedoeld, waarmee men mest fijn kapte, vooral bij de bereiding van weidemest of compost. Als de afvalhoop lang genoeg "gezeten" had, hakte men deze open, om dan de bestanddelen ervan fijn te kappen en goed ondereen te zetten. Deze hak werd soms ook gebruikt om de fijngemaakte mest in de wei van de kar af te trekken en verder om mest los te hakken in mestvaalt of potstal. De woordtypen aard-, veld-, land-, bos-, plaggen- en rushak wijzen erop dat men zich voor het hakken van mest bediende van een hak die ook en vooral voor ander werk bestemd was. De benamingen aan het einde van het lemma hebben betrekking op een trekgereedschap, dat bestaat uit een plankje of een metalen plaat en een haaks daarop aangebrachte stok of steel. Met zulk een krabber of schuif kan men in of bij de mestvaalt de niet meer met de riek te grijpen mestresten verzamelen en in de weide korte mest en compost van de kar aftrekken. [N 11, 37 add.; N 11A, 18]
I-1
|