e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P107a plaats=Rummen

Overzicht

Gevonden: 1189
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
blaten blaken: blākǝ (Rummen), bleuken: blø̜u̯kǝ (Rummen) Geluid voortbrengen, gezegd van een schaap. [N 19, 76a; S 52, add.; Vld.; monogr.] I-12
blauwe klei zwarte grond: zwatǝ grǫnt (Rummen) De blauwe klei in het algemeen en de klei die onder het veen zit in het bijzonder. [N 27, 19b; N 27, 44] I-8
bles bles: blɛs (Rummen) Witte streep op het voorhoofd van de koe. [N 3A, 136b; N 3A, 135b] I-11
blijvend gebit wisseltanden: wesǝltān (Rummen) Op vijfjarige leeftijd heeft het paard een volwaardig gebit, meestal paardstanden genoemd. [JG 1a, 1b; N 8, 18a en 18b] I-9
bloed roeren roeren: rȳrǝ (Rummen) Als het dier gestoken is, vangt men soms het bloed op om dit later in de bloedworst te verwerken. Om te voorkomen dat het bloed stolt, roert men er met de hand wat stro, een houtje of iets dergelijks doorheen. [N 28, 17; monogr.] II-1
bloedaders melkaderen: męlǝkōrǝ (Rummen) Aders zichtbaar op de uier. [N 3A, 118c] I-11
bloedgang willige draad: welǝgǝn drōǝt (Rummen) Uitscheiding van een niet bevruchte koe. [N 3A, 31] I-11
bloem bloem: blom (Rummen) Bloem bestaat uit het inwendige van de korrel, de meelkern, en is wit tot grauw van kleur. In verband met het onderscheid tussen ''meel'' en ''bloem'' (zie de toelichting bij het lemma ''gemalen en gezuiverd graan'') zijn de opgaven die op het begrip "meel" duiden zoals roggemeel, tarwe, tarwemeel uit dit lemma overgebracht naar het lemma ''gemalen en gezuiverd graan''. Ten aanzien van het woordtype "patent" zij opgemerkt dat de patentbloem komt uit het hart van de meelkern wiens kleur mooi wit is (Schoep blz. 12). De graad van fijnheid wordt aangegeven door "0" (zero). Hoe meer zero''s, hoe fijner de bloem. [N 29, 15c; N 29, 14b; N 29, 14a; N 16, 80; N 29, 16] II-1
blok, klos om het touw aan te spannen knevel: knęi̯vǝl (Rummen) Het hulpmiddel dat dient om het touw waarmee de lading gebonden is nog strakker aan de spannen. Het gaat hier om een los stuk gereedschap, een klos, een katrol of een willekeurig ander stuk hout waaromheen of waardoorheen het touw wordt gehaald en aangetrokken. Voor dit doel kan ook de vregelstok worden gebruikt waaromheen het touw als met een knevel wordt aangedraaid. [N 18, 140; A 34, 10; add. uit N 17, 40; A 34, 9 en 12d; monogr.] I-3
bodem bodem: bǫi̯ǝm (Rummen) De uit planken bestaande bodem van de bak van de kar, wagen of kruiwagen. [N 17, 23 + 45; N 18, 99; N G, 53d; JG 1a; monogr.] I-13