33101 |
zang, bussel gelezen aren |
zang:
zaŋ (P186p Gelinden)
|
De bussel die de arenlezers bijeenbrengen. Vergelijk het lemma ''bussel geharkte aren'' (5.2.3). In het westen van de Kempen wordt opgemerkt dat dergelijke zangen vooral bij het lezen van hennep worden gemaakt. In het Noord-Truierlands worden de zangen niet gebonden, maar los verzameld. Godsschel, naar Jongeneel 1884, is een metafoor naar de vorm van de altaarbel. [N 15, 36; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-4
|
24283 |
zanglijster, lijster |
lijster:
leejəster (P186p Gelinden),
geen fon.doc.`
lijster (P186p Gelinden)
|
lijster [ZND 01 (1922)], [ZND 30 (1939)]
III-4-1
|
21403 |
zaniken, zeuren |
zagen:
hije kḁn ziegə (P186p Gelinden)
|
Hij kan zaniken (zeuren; tot vervelens toe over hetzelfde praten). [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
19560 |
zeef |
teems:
tims (P186p Gelinden, ...
P186p Gelinden),
tīəms (P186p Gelinden),
zeef:
zei̯əf (P186p Gelinden)
|
zeef [ZND 48 (1954)] || zeef in het algemeen [N 20 (zj)] || zeef; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33142 |
zeef in de wanmolen |
rooster:
rø̜stǝr (P186p Gelinden)
|
De zeef, in de vorm van een rooster, waarop de nog met graanafval vermengde korrels in de wanmolen vallen. Naar gelang de grootte van de korrel onderscheidt men wel de tarwezeef, de haverzeef, enz. In dit lemma gaat het alleen om het tweede deel van dergelijke samenstellingen; alleen wanneer een dergelijke samenstelling opponeert met de benaming voor de zandzeef (zie het lemma ''zandzaaf, onderste zeef in de wanmolen'', 6.3.8) is deze hier opgenomen. [N 14, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
19472 |
zeemlap |
vensterleer:
vinstərlii̯ər (P186p Gelinden),
vīnstərlieͅr (P186p Gelinden)
|
zeemlap [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
18723 |
zeep |
zeep:
zɛip (P186p Gelinden)
|
Zeep [ZND 04 (1924)]
III-1-3
|
19644 |
zeepsop |
luter:
løͅtər (P186p Gelinden)
|
zeepsop (oplossing van zeep en water) [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
33162 |
zeer kleine aardappelen |
klitsjes:
kletskǝs (P186p Gelinden)
|
Naast de neutrale termen voor kleine aardappeltjes onderscheidt men de kwalitatief zeer goede kleine aardappelen die voor het poten worden gebruikt (vergelijk het lemma Pootgoed, Pootaardappelen) én de kwalitatief slechte, die als veevoeder worden verwerkt. Huiven is de plaatselijke benaming voor "knikkers". De vorm "burel" is te beschouwen als een variant van "budel" waaruit "boel" is ontstaan; zie onder "kleine boel". "Mussekoppen", een leenvertaling van "tête de moineau", betekent eigenlijk een kleine soort kolen, die als brandstof in huis wordt gebruikt. In L 292a werd de zegswijze opgegeven: "Hiej is ein österke verloren," of: "Hiej is ein österke kapot gegange". Het type "österke" staat hier voor "pater-nosterke", de rozenkrans; vergelijk ook de typen "osterkraaltjes" en "rozenkranskrallen". [N 12, 2 en 3; JG 1a; L 43, 8c; monogr.]
I-5
|
21404 |
zeggen |
zeggen:
segə (P186p Gelinden)
|
zeggen [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|