18074 |
verkouden |
verkoud:
ich zijn verkaat (P056p Stokrooie)
|
ik ben verkouden [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
18080 |
verkoudheid |
kou:
ge zult iene kâ pakken (P056p Stokrooie)
|
ge zult een kou vatten [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
34290 |
vertuieren |
hertuieren:
hɛrtęi̯rǝn (P056p Stokrooie)
|
Het verplaatsen van het vee, telkens wanneer een stuk wei is afgegraasd. [L 40, 21b; monogr.]
I-11
|
30026 |
verzopen kalk |
vervlogen:
vǝrvlōgǝ (P056p Stokrooie)
|
Kalk waaraan tijdens het blussen teveel water is toegevoegd waardoor deze te sterk afkoelt. [N 30, 34; monogr.]
II-9
|
30014 |
verzopen mortel |
watergek:
wɛtǝrgɛk (P056p Stokrooie)
|
Mortel waar teveel water in is verwerkt. Zie voor de fonetische documentatie van het woord '(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 43a; monogr.]
II-9
|
33756 |
veulen |
veulen:
vē.lǝ (P056p Stokrooie)
|
Jong paard, gewoonlijk tot de leeftijd van twee en een half jaar. [JG 1a, 1b; A 4, 2d; L 20, 2d; L A1, 262; N 8, 1; Gwn 5, 10; RND 107; S 40; Wi 4; monogr.]
I-9
|
21537 |
vijf centiem |
knabje:
knepke (P056p Stokrooie)
|
Bestaat er een dialectnaam voor een stuk van 5 centimes? [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
21538 |
vijfentwintig centiem |
kwartje:
kwaartje (P056p Stokrooie)
|
Bestaat er een dialectnaam voor een stuk van 25 centimes? [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
17769 |
vingerlid |
lid:
leed van den vinger (P056p Stokrooie)
|
lid van de vinger [ZND 37 (1941)]
III-1-1
|
24265 |
vink |
botvink:
botvink (P056p Stokrooie),
vink:
vdBerg; omgesp.
veŋk (P056p Stokrooie)
|
vink [ZND 43 (1943)] || vink (15 overal bekend; man heeft roodachtige borst; witte strepen op vleugel en in staart; broedt in het hout; zeer veel op trek; kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|