e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P056p plaats=Stokrooie

Overzicht

Gevonden: 1858
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
witte kool kabuiskool: kəbōͅ.skil (Stokrooie), witte kabotskool: wetə kəbōͅskil (Stokrooie), witte kool: wetə kil (Stokrooie), witte koel (Stokrooie) [Goossens 1b (1960)]een witte kabuis(kool) [ZND 36 (1941)] || witte kool, als plant of gewas [N Q (1966)] I-7
witte kwikstaart akkermannetje: akkermenneke (Stokrooie, ... ), akərmɛnəkə (Stokrooie), kwikstaart: kikstat (Stokrooie) kwikstaart [N P (1966)], [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] || kwikstaart, wit (Motacilla alba alba L.) [Lk 04 (1953)] III-4-1
wolfsgebit, gebroken gebit dresseertoom: drǝsērtum (Stokrooie), watergebit: wɛtǝrgǝbē.t (Stokrooie) Dit bit, gebruikt om moeilijke paarden te beteugelen, heeft een stang die in het midden scharniert. Het wordt vooral gebruikt bij rijpaarden. Op verscheidene plaatsen heeft dit soort bit kennelijk geen aparte naam. Dit wordt uitdrukkelijk gemeld voor: Q 80, 152, 162, 182. Er bestaan ook wolfsgebitten met een beugel in het midden om moeilijke paarden te beteugelen. De namen voor de twee types worden niet strikt uit elkaar gehaald. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 43] I-10
wonde wonde: won (Stokrooie) een wonde met warm water baden [ZND 32 (1939)] III-1-2
wormstekig vermaaid: vermoèd (Stokrooie) wormstekig, gezegd ve appel [Lk 01 (1953)] III-2-3
wortel wortel: wǫtǝl (Stokrooie) Het deel van de plant dat onder de grond blijft. Het is in de materiaalverzamelingen overal duidelijk gemaakt dat het niet om groente gaat. Vergelijk daartoe de lemma''s ''winterwortel'' en ''tuinworteltje'' in de aflevering over de moestuin. [JG 1a, 1b; L 8, 100a; L 15, 28; S 45; monogr.] I-4
worteltje hete pootjes: hitəputšəs (Stokrooie), hofpootjes: hofpitjəs (Stokrooie), hō.fputšəs (Stokrooie) De kleine soort penen die men in de moestuin kweekt [N Q (1966)] || Fijne variëteit tuinwortelen [Goossens 1b (1960)] I-7
wreef wreef: vrijf (Stokrooie) de wreef (het gedeelte waar het voorste van het been in de voet overgaat) [ZND 29 (1938)] III-1-1
wroeten wroelen: vrylǝ (Stokrooie) Met de snuit in de grond wroeten, gezegd van het varken. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b, 2c; L monogr.; Wi 56; S 45; monogr.] I-12
zaad, zaaigoed zaad: zōǝt (Stokrooie) Hetgeen men uitstrooit, zaait op het land; de verzamelnaam. Zie voor het enkelvoudige begrip "zaadje" achterin het lemma. Vergelijk ook het lemma graankorrel (2.6). De typen gezaads en gezaams worden voornamelijk gebruikt voor (tuin)zaden. (m) achter de plaatscode geeft aan dat uitdrukkelijk is opgegeven dat ''zaad'' er een "de-woord" is. [N M, 22; JG 1a, 1b; Wi 5; RND 111; monogr.] I-4