e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q019p plaats=Beek

Overzicht

Gevonden: 2562
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
binnenzak binnentas: binnetesj (Beek) binnenzak van een jas [binnetes] [N 23 (1964)] III-1-3
bits konijnachtig: knienetich (Beek), konijnetig: knienetich (Beek) vinnig, onvriendelijk in manier van spreken [bits, scherp, bars, mondig] [N 87 (1981)] III-1-4, III-3-1
blaar blaar: bloar (Beek) Blaar: blaasachtige opzetting van de huid (blaar, blein). [N 84 (1981)] III-1-2
blaasontsteking blaasontsteking: blaosontsjtaeking (Beek) Blaasontsteking: ontsteking van de urineblaas (koupis, droppelpis). [N 84 (1981)] III-1-2
blad van de troffel blad: blāt (Beek) Het driehoekige metalen blad van de troffel, dat dient om de specie op de steen aan te brengen en uit te strijken. De afmeting van het blad kan, afhankelijk van de aard van de werkzaamheden, verschillen. Het blad van een troffel heeft een gebogen en een rechte zijde. De rechte kant wordt gebruikt voor het opvangen van uitpuilende specie, de gebogen kant voor het hakken van stenen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(troffel-)' het lemma 'troffel'. [N 30, 7b; monogr.] II-9
blad, bladeren van een plant blad: blāt (Beek), blader: blār (Beek) Blad, als deel van een plant. De meervouden en verkleinwoorden zijn apart behandeld. [JG 1a, 1b; A 3, 1; L 1, a-m; L 4, 1; L 14, 16; L 32, 21; S 3; R 7, 25; R 12, 26; monogr.] I-4
bladhoning bladhoning: blāthōneŋ (Beek), luizenhoning: lūzǝhōneŋ (Beek) Het zoete, kleverige vocht op takken en bladeren, afkomstig van bepaalde luizen, dat de bijen soms naar hun korven of kasten brengen. Bladhoning is vaak zeer donker van kleur. In drachtpauzes kan bladhoning de bijen soelaas bieden. [N 63, 113; N 63, 112b; monogr.] II-6
bladzijde bladzijde: bladzie (Beek) ieder van de beide zijden van een blad in een boek, tijdschrift etc. [teun, pagina, bladzijde] [N 87 (1981)] III-3-1
blaffen bellen: 3 ev  bele (Beek), grote hond  bēlə (Beek), blaffen: blaffe (Beek) blaffen III-2-1
blanke raat nieuwbouw: nø̄bǫw (Beek), onbelegde raat: (mv)  onbǝlaxdǝ rāt (Beek  [(zijn nog niet door de koningin belegd met eitjes)]  ) De in mei gemaakte blanke of maagdelijke raat of raten die nog niet voor broeden hebben gediend. De raat is nog wit van kleur. [N 63, 13f] II-6