28563 |
bijenoorlog |
afmaken:
āfmākǝ (Q019p Beek)
|
Strijd tussen bijenvolken. Het roven kan tot gevolg hebben dat twee en meer bijenvolken elkaar gaan bestrijden. Soms doen alle volken van een bijenstand er aan mee en woedt er een totale veldslag. [N 63, 67b]
II-6
|
28586 |
bijenpijp |
bijenpijp:
bi-jǝpīp (Q019p Beek)
|
Algemene benaming voor de pijp die de imker gebruikt om de bijen te kalmeren en het steken te verhinderen bij de behandeling. [N 63, 76a; N 63, 76b; monogr.]
II-6
|
28403 |
bijenrassen |
carnica's:
karnikās (Q019p Beek),
hollandse bijen:
(enk)
hǫlǝsǝ bi (Q019p Beek),
italiaanse:
itǝljānsǝ (Q019p Beek),
kaukasische:
kawkasǝsǝ (Q019p Beek)
|
Verschillende soorten bijen of bijenrassen. Voor de imker zijn alleen díe soorten van betekenis die een hoogstaand kolonieleven leiden. In Europa zijn drie vrij duidelijk te onderscheiden groepen van rassen ontstaan: de zwarte en bruine bijen van het noordwesten, de gele van het zuiden en meer grijze uit het oosten. De zwarte bijen gelden als zeer wintervast maar zwermgraag, weinig vruchtbaar en gauw geneigd tot steken, de gele bijen overwinteren iets minder goed, doch zijn belangrijk vruchtbaarder, ijveriger, zwermtrager en minder onrustig, terwijl de beste grijze rassen zich vooral kenmerken door hun zachtmoedigheid, krachtige doch betrekkelijk korte broedaanzet en door hun lange tong (De Roever, pag. 457 en 458). Men moet de eigenschappen per bijenras niet generaliseren. Er zijn ook vruchtbare kruisingen mogelijk tussen alle rassen. [N 63, 12e]
II-6
|
28445 |
bijenvolk |
bij:
bi (Q019p Beek),
volk:
vǫlk (Q019p Beek)
|
Bijenkolonie of bijenstaat. Een bij, zowel de koningin als de werkbij als de dar, leeft uitsluitend in en voor een gemeenschap, ook wel het bijenvolk genoemd. Het aantal volwassen bijen dat een volk uitmaakt, schommelt tussen 20.000 en 80.000. Hierbij zijn de jonge bijen niet inbegrepen. [N 63, 29e; Ge 37, 6; monogr.]
II-6
|
21102 |
bijten |
bijten:
bieten (Q019p Beek)
|
bijten [DC 37 (1964)]
III-2-3
|
29948 |
bikbijltje |
scheerhamer:
šęjrhāmǝr (Q019p Beek)
|
Tweesnijdend bijltje met kort handvat om oude stenen schoon te kappen. Zie ook afb. 9. Het verwijderen van oude specieresten van metselstenen werd in Q 116 'afbikken' ('āf˱bekǝ') genoemd. [N 30, 15c]
II-9
|
17652 |
bil |
bats:
bats (Q019p Beek, ...
Q019p Beek)
|
Bil. Ook platte woorden! [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
21820 |
binnensmonds praten |
grauwelen:
grauwele (Q019p Beek),
mompelen:
mompele (Q019p Beek)
|
binnensmonds praten [prevelen, pruttelen, murmelen, rullen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18225 |
binnenstebuiten |
van links:
van links (Q019p Beek)
|
binnenste buiten, gezegd van een kledingstuk [krang(s), averechts, auws] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
26057 |
binnentrap |
trap:
trap (Q019p Beek)
|
De trap die de verdiepingen in de molen verbindt. [N O, 49c; Sche 17]
II-3
|