33424 |
dorsvloer |
deel:
dē̜ ̞l (L192p Bergen),
schuurdeel:
sxyrdęl (L192p Bergen)
|
De harde lemen vloer in de schuur waarop met de vlegel gedorst wordt, bij uitbreiding ook de ruimte in de schuur waarin de dorsvloer ligt. Bij het binnenhalen van de oogst wordt de kar of de wagen tot op de dorsvloer gereden en vandaaraf wordt de oogst in de tasruimten geborgen (zie aflevering I.4, par. 5.1). Wat betreft de ligging van de dorsvloer onderscheidt men de dorsvloer in de dwarsrichting van de schuur (tussen de tasruimten in of naast de enige tasruimte) en die in de lengterichting (meestal naast de tasruimte(n), soms ook er tussen). In het noorden van Nederlands-Limburg wordt de brede voergang in het midden van een dubbele stal ook wel als dorsvloer gebruikt. Zie ook aflevering I.4, par. 6.1. In samenstellingen met schuur als eerste lid treedt vaak een verkorting van dit eerste element op. Zie afbeelding 14. [N 5A, 67a; N 5, 127; N 14, 8 en 9a; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 7, 33; L 1a-m; L B2, 293; L 16, 14 en 15a; L 33, 23; R 3, 57; Gwn 4, 8; S 6 en 50; monogr.]
I-6
|
33873 |
drachtige merrie |
veulenmeer:
vø̄lǝmē̜r (L192p Bergen)
|
De merrie "behoudt", als men na een drietal weken zekerheid heeft dat ze drachtig is; bij een miskraam "verwerpt" ze. [JG 1a, 1b; N 8, 50a]
I-9
|
22655 |
drijftol |
tol:
tol (L192p Bergen)
|
Hoe noemt men het kinderspeelgoed dat paddestoel- of kegelvormig is en dat met een zweep wordt voortgedreven? [tol] [DC 24 (1953)]
III-3-2
|
20499 |
drinken |
drinken:
drinke (L192p Bergen)
|
drinken [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
19574 |
drinkglas |
glas:
glās (L192p Bergen),
pintje:
vroeger
pentje (L192p Bergen)
|
drinkglas [RND]
III-2-1
|
25232 |
droog blijven |
t blijft over]:
’t blieft hinwêre (L192p Bergen)
|
droog blijven hoewel er regen dreigt, gezegd van het weer [t weert heen [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25128 |
droog weer |
droog:
drûuch (L192p Bergen)
|
droog [RND]
III-4-4
|
25126 |
druilerig en koud weer |
smerig (weer):
smerrig wêêr (L192p Bergen),
zouwweer:
zōw wêêr (L192p Bergen)
|
druilerig weer [moezerig, monketig] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25133 |
druppel |
drup:
dröp (L192p Bergen),
druppel:
ènne dröppel (L192p Bergen)
|
druppel water [dröp, dröppel] [N 07 (1961)]
III-4-4
|
18689 |
duimeling |
duimeling:
duummeling (L192p Bergen)
|
hoesje of deel van handschoen dat ter beschermin van een gekwetste vinger wordt geschoven en aan de pols wordt vastgemaakt [sluif, sleuf, duimeling] [N 23 (1964)]
III-1-3
|