e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q035p plaats=Brunssum

Overzicht

Gevonden: 4619
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
banden pezen: pēzǝ (Brunssum) Een duidelijk zichtbare spierbundel even boven het begin van de staart aan weerskanten van het staartbeen, die zich ontspant wanneer de koe moet kalven. [N 3A, 111a] I-11
bandgalerij bandgalerij: bantgalǝri (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Galerij waarin het transport met behulp van een transportband plaatsvindt. Een bandgalerij kan zowel een aanvoer- als een afvoergalerij zijn (Lochtman pag. 58). [N 95, 376; monogr.] II-5
bandiet bandiet: bandiet (Brunssum), bandieter: bandieter (Brunssum), godverlaten kerel: godverloate kêl (Brunssum) bandiet [SGV (1914)] || een gewelddadige schurk [bandiet, schobbert, schobbejak, deugniet, boelmaker] [N 90 (1982)] III-3-1
bandschort met borststuk scholk: scholk (Brunssum, ... ) schort met borststuk en schouderbanden [schortel, scholk, sjutsel] [N 24 (1964)] III-1-3
bangerik floepschijter: enne floepsjieter (Brunssum), piezel: enne piezel (Brunssum), schijthuis: ee sjiethōē‧s (Brunssum), sjīēthōēs (Brunssum) bangerik [schiethoes] [N 07 (1961)] || iemand die altijd bang is [bloodaard, coion, bangerik] [N 85 (1981)] III-1-4
bank van lening bank: bank (Brunssum) de instelling van gemeente of particulieren waar men geld krijgt op onderpand van onroerende goederen [bank van lening, lommerd, pandjeshuis] [N 89 (1982)] III-3-1
bankwerker bankwerker: bankwerker (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]   [Wilhelmina]) [monogr.; N 95, 147] II-5
barensweeën ween: weeŭ (Brunssum) Barenswee: periodieke pijnen die voorafgaan aan het baren (poos). [N 84 (1981)] III-2-2
barrevoets barvoets: berves (Brunssum), op blote voeten: up blu.ətə vø.t (Brunssum) barrevoets [SGV (1914)] || blootvoets [RND] III-1-3
bazige vrouw canaille: karnaàlju (Brunssum), taaie prij: ən tĭĕəg prīē (Brunssum) een vrouw die over iedereen de baas wil spelen en die overal aanmerkingen op heeft [kanjer, karonje, kastine, element] [N 85 (1981)] III-1-4