18804 |
zich bedenken |
zich bedenken:
zəch bedeenke (Q171p Vlijtingen)
|
van besluit veranderen, van zijn mening terugkomen [zich bedenken, fineren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19004 |
zich gedragen |
zich voegen:
sich viegə (Q171p Vlijtingen)
|
zich goed gedragen [zich voegen, zich gevoegen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17938 |
zich haasten |
zich spoeden:
os spjujje (Q171p Vlijtingen)
|
Zich haasten. We moeten ons haasten om de bus te halen. [Lk 05 (1955)]
III-1-2
|
19319 |
zich heel wat inbeelden; ingebeeld persoon |
kaksmaker:
kaksmééker (Q171p Vlijtingen)
|
zich heel wat inbeeldend, een te hoge mening van zich zelf hebben [veel kak hebben, veil hebben, ophangen, veel gasconnades veil hebben] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33844 |
zich over de rug wentelen |
(zich) wentelen:
wē.nsǝlǝ (Q171p Vlijtingen)
|
Geregeld gaan de paarden op hun rug liggen en slaan met de poten in de lucht. Zij doen dit vooral bij jeuk of buikpijn. [JG 1a, 1b; N 8, 69]
I-9
|
18982 |
zich schamen |
zich beschamen:
(eerste e = franse ê).
zich besjeme (Q171p Vlijtingen)
|
zich verlegen of onbehaaglijk voelen tengevolge van het besef dat men iets doet of gedaan heeft dat tot oneer of spot strekt, of daar getuige van zijn [zich generen, schieten, sieneren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19247 |
zich vergissen |
zich verdolen:
zich verdoale (Q171p Vlijtingen)
|
het mis hebben, zich vergissen [abuis hebben, zijn eigen misgissen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18819 |
zich vervelen |
zich vervelen:
zich vervééle (Q171p Vlijtingen)
|
niet weten wat te doen en daardoor onaangenaam gestemd zijn [moe worden, ruiteren, zich vervelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18842 |
zich verwonderen |
staan zien:
staan zien (Q171p Vlijtingen)
|
verbaasd, bevreemd, verwonderd zijn [toezien, staan zien] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18219 |
zich warm aankleden |
induffelen:
zəch eenduffĕlĕ (Q171p Vlijtingen)
|
zich warm aankleden [doffelen] [N 86 (1981)]
III-1-3
|