34535 |
vierdeel eieren |
vierdeel:
viǝdǝl (P164p Neerhespen)
|
Een vierdeel eieren is volgens het WNT vooral een maat voor granen. Wat een vierdeel eieren inhoudt, is moeilijk na te gaan. De Diksjenaer van ''t Mestreechs zegt dat een viedel eieren een vierendeel van honderd plus één is, dus 26. Heel waarschijnlijk gaat het dus om een vierde deel van honderd.' [L 8, 44; monogr.]
I-12
|
21538 |
vijfentwintig centiem |
kwart:
onduidelijk
he kart (P164p Neerhespen)
|
Bestaat er een dialectnaam voor een stuk van 25 centimes? [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
24961 |
vijver |
vijver:
vęi̯vǝr (P164p Neerhespen)
|
Kleine, natuurlijke of (meest) gegraven, vaak omsloten waterplas. Vroeger groef men vaak vijvers om er vis in te houden. Tegenwoordig is de vijver vaak een deel van een park- of tuinaanleg. [R 7, 18; S 40; A 20, 1e; L 8, 47; monogr.]
I-8
|
21424 |
vlaams |
duits:
van lievrlede zegt men meest vlamsch
dutsch (P164p Neerhespen)
|
vlaams [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
25446 |
vlees conserveren |
zouten:
zatǝ (P164p Neerhespen)
|
Meestal gebeurt dit conserveren door het vlees te zouten, te drogen of te roken, waardoor het vocht uit het vlees trekt. Moderner is de methode om het vlees in te vriezen. De respondent van L 413 vermeldt dat het vlees even wordt rondgedraaid in hete azijn. [N 28, 100; L 8, 128b; monogr.]
II-1
|
19127 |
vleier |
fletser:
fletser (P164p Neerhespen),
mouwveger:
mouwveger (P164p Neerhespen)
|
een bloksleper (vleier) of andere woorden voor vleier, mouwveger enz. [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
34280 |
voer |
voeder:
vui̯ǝr (P164p Neerhespen)
|
Veevoer. De samenstelling van dit voer is vevarieerd. Afval van hooi en stro, wortels van gras en graan, soorten zaad, zemelen en meel kunnen ingrediënten zijn. [N 5A II, 64a en 64b; RND 97; S 41; L 28, 45; JG 1d; monogr.]
I-11
|
34304 |
volwassen, mannelijk varken (ongesneden) |
beer:
biǝr (P164p Neerhespen)
|
De benamingen in dit lemma duiden op het volwassen, ongesneden, mannelijk varken. Opgaven voor het volwassen, ongesneden, mannelijk varken die beantwoorden aan de woordtypen berg en barg zijn verplaatst naar het lemma ''gesneden mannelijk varken'' (1.2.2). Zie afbeelding 1. [N 19, 7; RND 46 en 84; S 2; A 4, 4a; L 1a-m; L 20, 4a; L 37, 49d; L 14, 12; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
33693 |
vredewis |
wis:
wɛš (P164p Neerhespen)
|
Bosje stro, gras of iets dergelijks op een stok of tak gebonden, en geplaatst op akkers en weiden, om aan te geven dat deze niet meer toegankelijk zijn o.a. voor weidend vee of jagers. [N M, 26; L 32, 80; monogr.]
I-8
|
21276 |
vrouw |
vrouw:
vrâ (P164p Neerhespen)
|
vrouw [ZND 04 (1924)]
III-3-1
|