id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
33229 | voederbieten | bieten: bitǝ (Kermt) | Beta vulgaris L. subsp. vulgaris. De algemene benaming van de bieten die gekweekt worden om als veevoeder te worden gebruikt. De voederbiet groeit grotendeels boven de grond, in tegenstelling tot de suikerbiet waarvan alleen de bladerkruin boven de grond uitkomt. De plant gedijt het best op losse vochthoudende zandgrond en verdraagt zware stalmest- of gierbemesting. Het is vanouds een in Limburg veel verbouwd veevoeder dat in het eigen gemengde bedrijf werd benut. Voor de fonetische documentatie van het tweede woorddeel in de samenstellingen zoals voederbieten, waarvan dat tweede element ook als enkelvoudig woord in het lemma voorkomt, zie onder dat enkelvoudig woord, i.c. bieten. In de vragenlijsten is steeds naar de meervoudsvorm gevraagd. [N 12, 38; N 12A, 1; JG 1a, 1b, 1d, 2b, 2c; A 13, 2b; L 43, 4b; monogr.] I-5 |
34280 | voer | voeder: fūi̯ǝr (Kermt) | Veevoer. De samenstelling van dit voer is vevarieerd. Afval van hooi en stro, wortels van gras en graan, soorten zaad, zemelen en meel kunnen ingrediënten zijn. [N 5A II, 64a en 64b; RND 97; S 41; L 28, 45; JG 1d; monogr.] I-11 |
33362 | voer- en drinkgoot | drinkgoot: drengø̄u̯ǝt (Kermt), dreŋk˲gø̄u̯ǝt (Kermt), goot: gōǝt (Kermt) | De goot die vóór de koeien langs loopt in de vloer van de stal, waarin het voer wordt uitgespreid en, soms, ook water wordt gegoten om het vee te drenken. Al de benamingen die verwijzen naar een opgemetselde bak zijn overgeplaatst naar het lemma "vaste voer- en drinkbak" (2.2.15). Zie ook dat lemma. Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5). [N 5A, 37a; A 10, 10] I-6 |
33354 | voergang in een dubbele stal | gang: gáŋ(k) (Kermt), koestalgang: kő̜u̯stalgãŋk (Kermt), voedergang: [voedergang] (Kermt) | In een dubbele stal, waar de koeien met de koppen naar elkaar toe staan, dient de middengang als voedergang en als hij breed genoeg is tevens als opslagplaats voor (groen)voeder. Het lemma omvat benamingen zowel voor de middengang in het algemeen als voor de middengang als voedergang. Zie voor de fonetische documentatie van (voedergang), (voergang) en (voerij) het lemma "voorstal, voedergang" (2.2.5). Zie afbeelding 9. [N 5A, 57a; add. uit N 5A, 48b] I-6 |
28326 | voerman | voerman: vurma.n (Kermt) | Persoon die een ingespannen paard bestuurt of ment. [JG 1a, 1b; monogr.] I-10 |
33054 | voerman op de maaimachine | geleggenmaker: geleggenmaker (Kermt), schovenlegger: sxyvǝslēǝgǝr (Kermt) | De opgaven bestaan vaak uit omschrijvingen en er is weinig echte terminologie; vergelijk ook het lemma ''afleggen'' (4.4.3). [N J, 3a; monogr.] I-4 |
34288 | voerschep | scheppan: sxē̜ppan (Kermt), sxęppan (Kermt) | Schep zonder steel om voer uit de koe- of varkensketel te scheppen. [N 18, 9a en 132; JG 1a, 1b] I-11 |
19486 | voetbankje | bankje: bɛŋkskə (Kermt) | voetbankje [ZND 02 (1923)] III-2-1 |
18089 | voetjicht | pootje: pietsjə (Kermt) | voetjicht [ZND 05 (1924)] III-1-2 |
30509 | voetpannen | euze: nęsǝ (Kermt) | De paar rijen pannen die de onderrand van het dak vormen wanneer dit deels met stro en deels met pannen wordt gedekt. [N F, 34a; N 4A, 27c; monogr.] II-9 |