e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q211p plaats=Bocholtz

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vlinder vietmop: fitmoͅp (Bocholtz), vietsvogel: v‧its˃vu.əgəl (Bocholtz), vietvogel: fietvoejel (Bocholtz), fietvōējel (Bocholtz) vlinder [GV Gr (1935)], [ZND 18G (1935)] || vlinder, pepel [RND] III-4-2
vlinderdasje koetenbremser: vgl. Kerkrade Wb. (p. 162): koetepremzer, snorretje (ironisch cfr. p. 230: premze, remmen. [vgl. WLD III, 1.1: koet als trefwd. voor o.a. fluim]  koetepremser (Bocholtz), nondejuke: nondejuuke (Bocholtz), vlindertje: vlindertje (Bocholtz) vlinderstropdas [nondejuuke, striekske] [N 23 (1964)] III-1-3
vlo (enk.) mensenvlo: Veldeke  minschevlōē (Bocholtz), vlo: Veldeke  vlōē (Bocholtz) mensenvlo [N 26 (1964)] || vlo (znw enk) [foekket, zjwarte riejer] [N 26 (1964)] III-4-2
vlo (mv., fon.) vlu: Veldeke  vluu (Bocholtz) vlo (znw mv) [N 26 (1964)] III-4-2
vloek vloek: ing vlòk (Bocholtz, ... ) een vloek [hiemmeltsakker] [N 96D (1989)] || Een vloek [hiemmeltsakker]. [N 96D (1989)] III-3-1, III-3-3
vloeken vloeken: vlòkke (Bocholtz, ... ) vloeken [N 96D (1989)] || Vloeken. [N 96D (1989)] III-3-1, III-3-3
vloekje vloekje: é vlukschje (Bocholtz) Een vloekje [vluukse]. [N 96D (1989)] III-3-3
vloertegel plavuissteen: pləvy(3)̄sštē (Bocholtz) een grote rode of blauwe vloertegel [N 05A (1964)] III-2-1
vlug lopen rennen: hard lopen  renne (Bocholtz), ren nit soè hèlè  renne (Bocholtz), vlot lopen: flot joa (Bocholtz), vlot (Bocholtz) lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: snel lopen [rekke, dabbere, op ne steile gaon] [N 10 (1961)] III-1-2
voederbieten kroten: krūǝtǝ (Bocholtz), voerkroten: vurkrūǝtǝ (Bocholtz), vōrkrūǝtǝ (Bocholtz) Beta vulgaris L. subsp. vulgaris. De algemene benaming van de bieten die gekweekt worden om als veevoeder te worden gebruikt. De voederbiet groeit grotendeels boven de grond, in tegenstelling tot de suikerbiet waarvan alleen de bladerkruin boven de grond uitkomt. De plant gedijt het best op losse vochthoudende zandgrond en verdraagt zware stalmest- of gierbemesting. Het is vanouds een in Limburg veel verbouwd veevoeder dat in het eigen gemengde bedrijf werd benut. Voor de fonetische documentatie van het tweede woorddeel in de samenstellingen zoals voederbieten, waarvan dat tweede element ook als enkelvoudig woord in het lemma voorkomt, zie onder dat enkelvoudig woord, i.c. bieten. In de vragenlijsten is steeds naar de meervoudsvorm gevraagd. [N 12, 38; N 12A, 1; JG 1a, 1b, 1d, 2b, 2c; A 13, 2b; L 43, 4b; monogr.] I-5