e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L214a plaats=Geysteren

Overzicht

Gevonden: 1781
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
brullen brullen: brølǝ (Geysteren) Abnormaal geluid dat vooral wild geworden runderen uitstoten. [N 3A, 6; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
brulziekte bruls zijn: (de koe is) brøls (Geysteren) Een afwijking aan de eierstokken van koeien. De dieren vertonen voortdurend verschijnselen van tochtigheid, tegelijkertijd zijn ze onvruchtbaar. De koeien maken een eigenaardig brullend geluid, ze hebben slappe banden en ze groeien slecht. Zie ook het lemma ''brulziekte'' in wbd I.3, blz. 464-465. [N 3A, 101; A 48A, 45a; JG 1a, 1b; L 19B, 4a; monogr.; add. uit N C] I-11
buik buik: bŏĕk (Geysteren), bùk (Geysteren) buik (lijf) [DC 01 (1931)] III-1-1
buikpijn buikpijn: bŏĕkpien (Geysteren), pijn in zijn buik: pín in mínə bùk (Geysteren) ik heb pijn in mijn buik of de buik doet mij zeer [DC 01 (1931)] III-1-2
bunder, maat van 10.000 m2 (hectare) bunder: ongeveer 1 ha., 3 m‰rge.  boender (Geysteren) bunder, landmaat III-4-4
buntgras smele: smeel (Geysteren) buntgrashalm III-4-3
bunzing ulk: elk (Geysteren), ilk (Geysteren), ulk (Geysteren), ullik (Geysteren) bunzing [DC 07 (1939)] III-4-2
busbrood potweg: poͅtwɛx (Geysteren) mik gebakken in een ijzeren kookpot met hengel boven open vuur III-2-3
bussel kort stro krombos: (mv)  krombys (Geysteren) Wanneer men het stro bijeengebonden heeft, ligt het graan op de dorsvloer, nog vermengd met eindjes kort stro, lege aren en kaf. Men harkt dan eerst de korte eindjes stro bijeen, en stopt deze in een bussel. Hier staan de benamingen voor deze bussel stro met harksel erin bijeen. [N 14, 29 en 33; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 48, 34.3b; Lu 2, 34.3b; monogr.; add. uit N 14, 25 en 28] I-4
bussel uitgedorst stro bos: bus (Geysteren) Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat] I-4