e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P188p plaats=Hoepertingen

Overzicht

Gevonden: 3594
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
binder binder: beŋǝr/beŋstǝr (Hoepertingen), bęi̯ŋǝr (Hoepertingen) Degene die achter de maaier of aflegger aankomt en die de door hem gemaakte geleggen tot schoven bindt. Vergelijk ook het lemma ''aflegger'' (4.4.4). Soms is door de zegsman de opgave van de mannelijke vorm aangevuld met de aanduiding van de vaak voorkomende vrouwelijke vorm; waar deze afleiding onregelmatig is, is deze hier ook aangegeven. [N 15, 15c en 26; monogr.] I-4
binnenbeer binnenbeer: benǝbei̯ǝr (Hoepertingen), bęnǝbęi̯ǝr (Hoepertingen) Mannelijk varken dat door geslachtelijke afwijking niet als zodanig herkenbaar is. Men noemt een varken een binnenbeer, als het slecht gesneden is of als men het moeilijk kan castreren. Doorgaans is het een mannelijk varken waarbij de teelballen niet zijn ingedaald. [N 19, 10; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 49e; monogr.; N 76, 10 add.] I-12
binnenstebuiten averechts: øj(ə)vərəs (Hoepertingen), binnenstebuiten: bènneste boate (Hoepertingen) Binnenste buiten, gezegd van een kledingstuk [krang(s), averechts, auws, (van) links] [N 114 (2002)] || krang (t binnenste buiten, averechts) [ZND 01 (1922)] III-1-3
binnenzak binnenmaal: benəmoəl (Hoepertingen) binnenzak van een jas [binnetes] [N 23 (1964)] III-1-3
bioscoop cinema: cinema (Hoepertingen) het theater waarin men films vertoont [cimma, cinema] [N 112 (2006)] III-3-2
bit gebit: gǝbęi̯ǝ.t (Hoepertingen) IJzeren mondstuk aan het hoofdstel dat men een paard in de mond, boven de onderkaak legt, en waaraan de teugels bevestigd zijn. De meeste bitten bestaan uit een rechte stang, sommige hebben een beugel in het midden om te voorkomen dat het paard zijn tong op de stang legt. Voor enkele plaatsen (L 270, Q 75, 94, 169, 174 en179) wordt gemeld dat de opgegeven term ook ter aanduiding van het wolfsgebit gebruikt wordt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 19, 38b, 41; L 35, 45b; monogr.] I-10
bitringen knuppelringen: knøpǝlreŋ (Hoepertingen) De beide ringen aan het einde van de bitstang. [N 13, 44] I-10
bits krekelig: WNT sub krekelen: afl. krekelig, korzel, kregel.  hieje is nogal kriekelig (Hoepertingen), krikkelig: WNT sub krekelen: afl. krekelig, korzel, kregel.  hieje is nogal kriekelig (Hoepertingen), snibbig: heeje is noal sneppig (Hoepertingen, ... ) Hoe zegt ge << hij is nogal bits, scherp, prikachtig>> in zijn manier van spreken. [ZND 40 (1942)] III-1-4, III-3-1
bitstang gebit: gǝbęi̯ǝ.t (Hoepertingen) De ijzeren stang van het bit dat het paard in zijn mond heeft. De benaming voor dit onderdeel is vaak hetzelfde als die voor het bit in zijn geheel. [N 13, 42] I-10
blaar blaar: bluər (Hoepertingen) blaar [ZND A2 (1940sq)] III-1-2