17804 |
brengen |
brengen:
breͅngə (K318p Beverlo)
|
brengen [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
18392 |
bretel |
bretel (<fr.):
brəteͅls (K318p Beverlo),
nu ook bretels
bertels (K318p Beverlo),
lits:
lijtse, litse (K318p Beverlo),
Geh. Beverloo (XI, 18).
leids (K318p Beverlo)
|
2) bretel, hulp voor de broek 1) lits, lijst (coursel band langst een stuk laken, enz. || bretellen || bretellen (om de broek op te houden) [ZND B1 (1940sq)] || bretels, stel schouderbanden om de broek op te houden [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18099 |
breuk |
breuk:
breuk (K318p Beverlo, ...
K318p Beverlo),
brōk (K318p Beverlo),
hij is gebroken:
hij es gebroken (K318p Beverlo)
|
een breuk [ZND A2 (1940sq)] || hij heeft een breuk (in de buik; Fr. hernie) [ZND 22 (1936)]
III-1-2
|
21250 |
brief |
brief:
bri.f (K318p Beverlo)
|
brief [RND]
III-3-1
|
20216 |
broeder |
broeder:
bry(3)̄r (K318p Beverlo)
|
Een broeder. [ZND A2 (1940sq)]
III-3-3
|
24133 |
broedsel |
kipsel:
kipsel (K318p Beverlo)
|
broedsel
III-4-1
|
18540 |
broek met split |
fluitjesbroek:
fluitekesbroek (K318p Beverlo)
|
broek met een split aan de voorkant [fluitjesbroek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18197 |
broek: algemeen |
broek:
broek (K318p Beverlo, ...
K318p Beverlo,
K318p Beverlo,
K318p Beverlo),
brŏĕk (K318p Beverlo),
bruk (K318p Beverlo),
brùk (K318p Beverlo)
|
broek [ZND 22 (1936)] || broek (kledingstuk voor mannen) [ZND 16 (1934)] || broek (kledingstuk) || broek in het algemeen [boks, sjmeek, brits] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24913 |
broekland, moeras |
waterkot:
wōͅtərkot (K318p Beverlo)
|
moeras, de natte weke grond zonder behoorlijke afwatering (moer, ven, vuilnis, voelgebreutenis?) [N 27 (1965)]
III-4-4
|
18423 |
broekspijp |
broekspijp:
broekspijpe (K318p Beverlo)
|
pijpen van een broek [bokspijpe, broeksepejpe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|