e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q116p plaats=Simpelveld

Overzicht

Gevonden: 2877
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
braakland bewerken belken: [belken] (Simpelveld), reinmaken: r ̇ęŋmā.xǝ (Simpelveld), stropen: štrø̄.fǝ (Simpelveld) Op een akker die men - vroeger overeenkomstig het drieslagstelsel, later om een bijzondere reden - een seizoen braak liet liggen, werd dat jaar geen gewas verbouwd. Een dergelijke akker werd echter wel verschillende malen ondiep geploegd en grondig afge√´gd, zulks om hem te zuiveren van hardnekkig onkruid, zoals kweek, en tevens om hem niet de voedingsbodem te laten zijn van gemakkelijk tierend onkruid in het algemeen. Voorzover de onderstaande termen geen object noemen, veronderstellen zij "de akker" of "het stuk" als object. In braken zal soms, in zomervoren meestal de betekenis "niet benutten voor de teelt", "braak laten liggen" meespreken. Men zie daarom ook de lemmata braakland en braak (laten) liggen. De woorden braken, belken en stropen komen ook in de lemmata ondiep ploegen en stoppelveld ploegen voor. [JG 1a; N 11A, 134b + 137q; N 11, 45 + 47 add.; monogr.] I-1
braakliggen braak: brǭǝx (Simpelveld), braakliggen: brǭǝxlīgǝ (Simpelveld), braken: brōǝxǝ (Simpelveld) Land of een akker voor een tijd, soms voor meerdere jaren, onbebouwd laten liggen. Naast de werkwoordelijke woordtypen als braken en braakliggen komen er in dit lemma ook woordtypen voor die bijvoeglijk van aard zijn. Deze hebben grammaticaal de functie van een bepaling van gesteldheid bij de werkwoorden (laten) liggen en zijn, b.v. het land ligt braak, is hard, woest en b.v. het land (voor) vogelwei laten liggen, (in de) dries laten liggen enz. [N 11, 5; N 11, 6; N 11A, 134a; N 11A, 135; N 27, 4b; L 1a-m; L 22, 13; JG 1a, 1b, 1d; S 4; Wi 43; Ale 253; monogr.] I-8
braambes bramelen: broamel (Simpelveld), brōͅ.məl (Simpelveld), brōͅəmələ (Simpelveld), br‧oͅəməl (Simpelveld) braam(bessen) [RND] || braambes [SGV (1914)] III-4-3
braambessen bramelen: brōǝ.mǝlǝ (Simpelveld) Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c] I-5
braamstruik bramelen: broamel (Simpelveld), bramelenstruik: broamelesjtroech (Simpelveld) braamstruik [SGV (1914)] || De doornige struik die vooral op de heide en in de duinen en langs bosranden voorkomt; de vruchten zijn eerst groen, dan rood en als ze rijp zijn zwart (braamstruik, benrik, breemhorst, breemhocht, breemdoren, breembes, braam, breem, doren). [N 82 (1981)] III-4-3
braden braden: broane (Simpelveld, ... ) braden [SGV (1914)] III-2-3
braken kotsen: kotse (Simpelveld) kotsen [SGV (1914)] III-1-2
branden brennen: der kachel brent (Simpelveld), fakkelen: fakələ (Simpelveld) branden || brandt [de kachel ~ ] [SGV (1914)] III-2-1
brander van een lamp brenner: brenner (Simpelveld) brander (v. e. lamp) [SGV (1914)] III-2-1
brandewijn brandewijn: brandewien (Simpelveld), brandəwīēn (Simpelveld), brándewīēn (Simpelveld), franse: franse (Simpelveld) brandewijn; Hoe noemt U: Sterk alcoholische drank, gestookt uit wijn of graan (brandewijn, snevel, franse) [N 80 (1980)] III-2-3