21087 |
zemelen |
kleien:
klīǝ (Q019p Beek),
zemelen:
zīǝ.mǝlǝ (L359p Beek)
|
De bij het malen van graan afgescheiden en fijngemaakte hulzen der korrels. Wat het woordtype "kriel" betreft. zij opgemerkt dat Schuermans (blz. 294) vermeldt dat ''kriel'' uitbuilsel van het meel is tussen het kortmeel en de zemelen in, dus fijne zemelen maar dat volgens anderen ''kriel'' fijner is dan kortmeel. [N 29, 13a; monogr.] || De bij het malen van graan afgescheiden en fijngemaakte hulzen van de korrels, die na het zeven als grofste afval overblijven. In Q 99* kent men zowel zemelen als klijen. De laatstgenoemde term wordt gebruikt voor de velletjes in het zeefsel. Zie ook het lemma ɛzemelenɛ in wld II.1, pag. 83. Het materiaal dat hier is opgenomen, vormt een aanvulling op het genoemde lemma in wld II.1.' [S 45; N O, 38d; N O, 38e; JG 1a; JG 1b; JG 2c; Vds 250; Jan 141; Coe 219; Grof 249; monogr.]
II-1, II-3
|
25996 |
zetel |
draaischijf:
drēǝšīf (Q019p Beek),
zetel:
zī ̞ǝtǝl (Q019p Beek)
|
De balkconstructie rondom de standerd, bestaande uit vier korte balken, ondersteund door de steekbanden, waarop de gehele molenromp rust en draait. Zie ook afb. 12. [N O, 42n; A 42A, 91; Sche 14]
II-3
|
19718 |
zeven |
zeven:
zeeve (Q019p Beek),
zijen:
zieje (Q019p Beek)
|
zeven; Hoe noemt U: Door een zeef laten lopen (zeven, ziften) [N 80 (1980)]
III-2-1
|
33146 |
zeven met de handzeef |
zeven:
zēvǝ (Q019p Beek),
zē̜vǝ (L359p Beek)
|
Zaaigraan winnen uit het met de wan gezuiverde graan door het te zeven. [N 14, 41b, 42b en 43b; JG 1a, 1b; Wi 43; S 45; monogr.]
I-4
|
18804 |
zich bedenken |
zich bedenken:
zich bedenke (Q019p Beek)
|
van besluit veranderen, van zijn mening terugkomen [zich bedenken, fineren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17938 |
zich haasten |
zich spoeden:
os sjpeue (Q019p Beek)
|
zich haasten: we moeten ons haasten [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
19319 |
zich heel wat inbeelden; ingebeeld persoon |
een hoge dunk hebben:
⁄nne hoage dunk hubbe (Q019p Beek)
|
zich heel wat inbeeldend, een te hoge mening van zich zelf hebben [veel kak hebben, veil hebben, ophangen, veel gasconnades veil hebben] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18864 |
zich kwaad maken |
zich opregen (<du.):
zich opreege (Q019p Beek)
|
zich kwaad maken [zich opruien, zich optoornen, uit zijn korf schieten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33844 |
zich over de rug wentelen |
(zich) wentelen:
wei̯.njtjšǝlǝ (L359p Beek)
|
Geregeld gaan de paarden op hun rug liggen en slaan met de poten in de lucht. Zij doen dit vooral bij jeuk of buikpijn. [JG 1a, 1b; N 8, 69]
I-9
|
18982 |
zich schamen |
zich generen:
zich genere (Q019p Beek),
zich schamen:
zich sjame (Q019p Beek)
|
zich verlegen of onbehaaglijk voelen tengevolge van het besef dat men iets doet of gedaan heeft dat tot oneer of spot strekt, of daar getuige van zijn [zich generen, schieten, sieneren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|