e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q211p plaats=Bocholtz

Overzicht

Gevonden: 2628

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aardappelriek, algemeen aardappelsgaffel: ɛ̄pǝlsjafǝl (Bocholtz) Riek met bolletjes ("kogeltjes") aan de uiteinden van de tanden, om aardappelen mee te verplaatsen, maar ook wel gebruikt om te rooien. Doorgaans heeft de aardappelriek negen tanden, de bietenriek zes, die wat verder uit elkaar staan, en de speciale riek om te rooien vier of vijf. Soms zijn de tanden van de laatste plat (en dan lijkt deze sterk op de Voerriek), terwijl die van de algemeen gebruikte riek rond zijn. Vergelijk ook het lemma Mestriek in aflevering I,1, blz. 8-10 en het lemma Bietenrek in deze aflevering. [N 18, 25a, 25b en 58; JG 1c, 2c; A 28, 3a; Lu 6, 3a; monogr.] I-5
aardappelrooier rooier: rōi̯ǝr (Bocholtz) Degene die de aardappelen uitsteekt. De regelmatige voorvoegsels aardappel- en patatte- zijn weggelaten. [N 12, 22a; monogr.] I-5
aardappelstruik struik: štrux (Bocholtz) Het geheel van de aardappelplant of aardappelbos: wortels, stengels. bladeren en bloemen. In het lemma en op de kaart is aangetekend waar zich de opvallende monoftong /u/ bevindt in struik, terwijl men een diftong of palatalisering zou verwachten; zie Stevens 1951, 249. Voor de fonetische documentatie van de typen aardappel en patat, zie het lemma Aardappel. [N 12, 5; JG 1a, 1b; A 23, 17c; Lu 1, 17c; monogr.] I-5
aardappelziekten krul: krǫl (Bocholtz) Door de intensieve cultuur van aardappelen en omdat men de pootaardappelen won uit de oogst van eigen veld van het jaar ervoor, was de aardappelplant bijzonder vatbaar voor allerlei ziekten. Het aantal ziekten is dan ook zeer groot en het aantal opgaven voor aardappelziekten navenant. Aan de hand van de opgaven is hier de volgende indeling aangehouden: schimmel- en bacterieziekten, virusziekten en voedingsziekten, telkens, waar mogelijk met enkele onderafdelingen. De bijzonderheden worden in het corpus van het lemma gegeven. Vergelijk ook het WBD, I, aflevering 8, 1478-1480. [N 12, 8; monogr.] I-5
aardbei elber: eͅləbər (Bocholtz) [DC GV (1935) M] I-7
aardbeienvlaai aardberenvladem: Syst. Veldeke  ellebere-vlaam (Bocholtz) Vla met vulling van aardbeien [N 16 (1962)] III-2-3
aardrups, larve van de nachtvlinder rups: Veldeke  roepsj (Bocholtz) grauwe aardrups, larve van de nachtvlinder, die in de rusttoestand ligt opgerold in de vorm van de letter C [N 26 (1964)] III-4-2
aars aars: aasj (Bocholtz), votlok: votloag (Bocholtz), votlooch (Bocholtz) aars, darmuitgang [N 10c (1961)], [N 10c (1995)] III-1-1
aarsspleet votlok: votlooch (Bocholtz) aarsspleet tussen de billen [N 10c (1961)] III-1-1
aartsbisschop aartsbisschop: eartsbisschof (Bocholtz) Een aartsbisschop [ärtsbiskop]. [N 96D (1989)] III-3-3