e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L381b plaats=Pey

Overzicht

Gevonden: 1062
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
grootmoeder bestemoeder: bèstemooder (Pey), zelden  bèstemooder (Pey), grootje: groeətje (Pey), grootmoeder: groatmoder (Pey), groatmooder (Pey, ... ), groeatmoodər (Pey), groeatmóódər (Pey, ... ), groeətmooder (Pey), growatmoder (Pey, ... ), groàtmoder (Pey), oma: oma (Pey), oomaa (Pey), óómaa (Pey) grootmoeder [DC 05 (1937)] || grootmoeder; ik ga bij - en grootmoeder logeren; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || grootmoeder; ik ga bij - en grootmoeder logeren; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || grootmoeder; ik ga bij grootvader en grootmoeder logeren; volw. [DC 12a (1943)] III-2-2
grootouders grootouders: groataojers (Pey, ... ), groeətoajers (Pey), groàtaojers (Pey) grootouders [DC 05 (1937)] III-2-2
grootvader bestevader: bèstevaader (Pey), bèstevader (Pey), grootvader: groatvader (Pey, ... ), groeatvaadər (Pey, ... ), groeətvaader (Pey), growatvader (Pey, ... ), groàtvader (Pey), opa: oopaa (Pey), opa (Pey), óópaa (Pey) grootvader [DC 05 (1937)] || grootvader; ik ga bij grootvader en - logeren; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || grootvader; ik ga bij grootvader en - logeren; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || grootvader; ik ga bij grootvader en grootmoeder logeren; volw. [DC 12a (1943)] III-2-2
grootx groot: groat (Pey, ... ), growet (Pey), ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken.  groeat (Pey) groot [DC 03 (1934)] III-4-4
grote schoonmaak grote poets: də groeātə pŏĕts (Pey), də groeātə pŏĕts is gedoan (Pey), wēr zēn ān də groeātə pŏĕts (Pey), schoonmaak: de sjoanmaak zitj ’r op (Pey), sjoanmaak (Pey), weer zeen aan de sjoanmaak (Pey) de schonmaak is achter de rug [DC 15 (1947)] || het schoonmaken van het gehele huis, dat in het voorjaar plaats heeft [DC 15 (1947)] || wij zijn aan het schoonmaken [DC 15 (1947)] III-2-1
grote wolk bonk: bònk (Pey), stapelwolk: stapelwolk (Pey) grote, op zichzelf staande wolk [bonk] [N 81 (1980)] III-4-4
gulzig gulzig: gölzig (Pey), varkensachtig: vèrkəsèchtich (Pey) gulzig; Hoe noemt U: Snel en onmatig in het verorberen van voedsel of drank; schrokachtig (gulzig, gruizig, vratig, slokachtig) [N 80 (1980)] III-2-3
guur, kil en schraal weer bitter koud: bitter kaöwd (Pey), koel (weer): keul (Pey), nut weer: nut wèr (Pey), spits (weer): spits (Pey) nattig en koud, gezegd van het weer [kil, killig, waterkoud] [N 81 (1980)] || snijdend, droog en onaangenaam koud, gezegd van het weer [guur, onguur, stuurs] [N 81 (1980)] III-4-4
haagappel haagappel: haagappel (Pey), -  haagappele (Pey) meidoorn [DC 13 (1945)] || vrucht van de meidoorn [DC 13 (1945)] III-4-3
haagbeuk hegbeuk: hékbeuke (Pey) Haagbeuk: eigenlijk een boom die gebruikt wordt om hagen te vormen; blad lijkt meer op een iepeblad dan op een beukeblad; heeft hangende katjes (elzenteer, beuketeer, esselteer, teer). [N 82 (1981)] III-4-3